DE BOUWWERELD. 363 der bevolking staat met dat getal niet stil en dan moeten er zeker weer 20.000 bij Men bouwt geen woonstad zonder onherstelbare schade te doen aan het natuurschoon, dat niet alleen beschadigd wordt, maar geheel verdwijnt en in plaats waarvan men tegen de daken mag kijken. Juist die eenzame uitgestrekte heidevlakten met de bosschen op den achtergrond zijn een der grootste bekoorlijkheden van onze streek. Wie moeten er wonen? Arbeiders? Dat behoeft men niette probeeren, want die blijven veel liever hangen in de Jordaan en andere Amsterdamsche volksbuurten, waar zij met allerlei banden vastzitten. Wie dan? Middenstanders? Die zullen het niet kunnen betalen, om ook nog de vervoerkosten naar Amsterdam er bij te hebben en bovendien en dit is nog een van de grootste idiotismen de volle Amsterdamsche belasting te betalen, want dit gebied zou Amsterdamsch territoir moeten blijven. Dus volle belasting betalen, jezelf met vervoerkosten opschepen en geen enkel der meestal problematische voordeelen van het wonen in een groote stad hebben. Wie zal daar in vredesnaam aan beginnen? Het geheele onzalige plan is uitgebroed, omdat de kosten van ophooging der voor de gemeente beschikbare en in de gemeente gelegen bouwterreinen zoo hoog zijn. Welnu, dit bezwaar is gemakkelijk te verhelpen. Sinds jaar en dag voedt de gemeente een respectabel aantal werkloozen, die voor een groot deel niets liever zouden zien, dan dat deze toestand bestendigd werd, zoodat zij rustig op kosten der gemeenschap konden blijven voortleven. Het wordt echter meer dan tijd, dat deze heeren voor hetgeen zij van de gemeenschap ontvangen ook eens iets als tegenprestatie geven. Men zou door deze werkkrachten de meest geschikte terreinen in de gemeente Amsterdam kunnen doen ophoogen, tegen be taling der werkloosheidsuitkeering, om hen, bij weigering om het opgedragen werk uit te voeren, onmiddellijk en voor goed van de werkloosheidsuitkeering uit te sluiten. De terreinen werden opgehoogd vlak bij de stad en de werkloosheid was voor een tijd weer gedaan. Wij bewoners van het Gooi moeten ons echter van meet af aan scherp tegenover het plan van De Miranda stellen. Laat gemeenteraadsleden, die dit lezen en ook voor een ongerept Gooi zich interesseeren, onmiddellijk trachten door aanneming van een scherp gestelde motie, het Amsterdamsch gemeente bestuur duidelijk te maken, dat de Gooische gemeenten geen zich steeds uitbreidende Amsterdamsche oliesmet in haar midden en op haar terrein dulden. Maar ook hier is noodig: snel op treden en niet de plannen in een zoover gevorderd stadium laten komen, als jde electrocutie. Wellicht zal het comité van actie tegen de spoorwegplannen ook deze bedreiging willen bestrijden. j. Na ingewonnen informaties in Den Haag kan worden mede gedeeld, dat te bevoegder plaatse aldaar niets bekend is van eenig onteigeningsplan door de gemeente Amsterdam in verband met het bouwen van 20.000 ééngezinswoningen in het Gooi. Een onteigeningsaanvrage is nog niet binnengekomen. Ook kregen wij den indruk, dat de plannen, na de laatste uitbreiding welke Amsterdam heeft ondergaan, in Den Haag weinig kans van slagen zullen hebben, daar men van oordeel is, dat Amsterdam na deze laatste uitbreiding over ruim vol doende terrein beschikt om woningen te bouwen. Onder deze omstandigheden, dunkt ons, kan het Gooi wel een rustige houding aannemen. Onze Amsterdamsche correspon dent schijnt het bij het rechte einde te hebben gehad, toen hij schreef, dat wethouder De Miranda wat erg had van stapel was geloopen. Inderdaad ziet het er naar uit gelukkig, voegen wij er aan toe dat er*-van het fantastisch plan-DE Miranda niets zal komen! Het kasteel te Heeswijk. De heer Joh. D. Looyen schreef in de „Provinciale Noord-Brabantsche en 's Hertogenbossche Courant" het volgende over het kasteel te Heeswijk. Het ligt niet in onze bedoeling een overzicht te geven van de geschiedenis van dit kasteel. Veel is hieromtrent al ver schenen en wij laten gaarne aan den oudheidvorscher over, deze beschrijvingen te completeeren. Wij willen slechts een indruk geven van hetgeen wij thans zagen. Waren wij ge troffen door den eersten indruk van rust en grootheid van het geheel, weldra moest deze indruk plaats maken voor droeve teleurstelling toen wij meer in onderdeelen gingen ontleden. Want wat is er overgebleven van het oude stuk architectuur, dat zeker uit de 12e eeuw dagteekent; wat is er verknoeid door veranderingen, maar vooral, hoeveel schoons is er wellicht heen gegaan bij de groote herstelling aan de zuidzijde, onge veer een vijftig jaar geleden? Hoeveel ongevoeligs treft ons niet, als wij de Gothische open galerij, de plompe kapel met smakelooze dierfiguren versierd en de balustraden van de steenen toegangsbrug bezien? En is het niet jammer, dat de liefhebberij tot verzamelen van de bewoners zoo grenzeloos was, dat de oude architectuur van de noordgevels volgezet werd met bouwkundige fragmenten in Frangois premier-stijl en Renaissance, die allervreemdst in deze architectuur doen. De noordelijke gevels zijn nog de beste, als men dit lief hebberen wegdenkt en de massa in groote lijnen beziet. De beide rechthoekige gevels, ingesloten doordetweezwaredonjons, op den verbindingshoek zoo geestig afgewisseld door het kleinere ronde hoektorentje, dat bij de verdieping op overkragingen is opgetrokken, en tegen de massale dakvlakken zich afteekent, dit alles heeft groote allures en het hindert al heel weinig of de raamopeningen veranderd zijn, of hier en daar een licht opening later is ingebroken. Want niet alleen in de groote verhoudingen is hier nog wat belangrijks te vinden, doch ook eenige onderdeelen, die zeer fraai zijn, geven ons de illusie van een vroeger „af" geheel. Zoo draagt de onderbouw schuin op getrokken uit de kasteelgrachten, het opgaande muurvlak, door een eenvoudige band er van gescheiden. De steunbeeren, waar tegen de fraai geprofileerde overkragingen aanloopen, dragen gezamenlijk den zwaren ronden hoektoren als een mooi stuk detail en dit eenvoudig rond opgaande metselwerk wordt door het bekende rondboog-fries afgesloten, waarop de steenen dekband het begin der overgang vormt van rond op achthoekig, welke vorm ook de beKapping heeft. Maar dan heeft men het mooiste stuk van het kasteel van buiten gezien, en bij het rondwandelen volgt de eene teleur stelling op de andere. En als men dan de buiten-ophaalbrug is overgegaan, het poortgebouw met wachterswoning, dat nog goede brokstukken heeft, voorbij is en de steenen gracht- brug ziet, die versierd is met kanteelen wachtposthuisjes, welke vlaggestokken dragen, en men kijkt verder het binnenplein rond, dan is er van de waardige kasteel-atmosfeer niet veel meer overgebleven. De herstellingen zijn door onbekwame hand geschied; de restauraties, waarvan de bedrijver zich een brevet van groote ongevoeligheid heeft gegeven, missen de fijnheid, die monumenten uit een feodaal tijdperk zoo dikwijls kenmerkten, overdonderen door een brute uiting van quasi- voornaamheid, die er juist naast is en hindert. Dnzelfde tegenzin voelt men, als men den gids in het in wendige volgt. Enkele mooie vertrekken doen nog gevoelen, waar vroeger het leven in dit kasteel was, al is de aankleeding onverschillig, zonder veel zorg behandeld. Maar als men dan, door een van deze vertrekken gaat en vraagt of deze zaal geen verbinding heeft met een der hoektorens, en men dan in een zaal komt, die vroeger waarschijnlijk een bibliotheek bevatte, doch, thans geheel uitgesloopt, alleen de naakte baksteen-

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Bouwwereld 1918-1923 | 1922 | | pagina 7