DE BOUWWERELD.
315
dagh II scell. groet vlaems Ende zoe menighen dach
als mr. anthonys bi ons es tot hairlem omme zyn
bestec ende berderen te maecken en twerc te besien,
zoe zal hi hebben II scell. gr. vlaems, ghelyc die
andere daghen voirscr. Voirts syn 't voirwairden, indien
dat wi meester anthonys meer begheren dan eens sjairs,
zoe zullen kercmeesteren dan wesende ghehouden zyn
hem te betalen, ut ende thuis voir sinen costen voir
elcken dagh II scell. gr. vlaems.
Item, alle dese voirwairden zullen kercmeesteren
ghehouden zyn te onderhouden ghelyc voirscr. es van
zyn zelfs weghen, ten waire dat die basen nyet metselden
noch werckten in dier voeghen dat men hem nyet noedich
hadde: zoe zullen alle dese voirwairden doet ende te
nyet wesen, alzoe langhe tot die kerc hem wederom
noedich heeft, zoe zullen alle dese voirwairden wederom
iugaen, ghelyc voirscr."
Keldermans kreeg dus een jaarwedde van f 18. Hij
behoefde in den regel maar eens per jaar te Haarlem
te komen, om den „appelleerder" de meester steen
houwer, die de uitvoering leidde en die door de
werklieden «.bij moeilijkheden geroepen kon worden,
van daar zijn naam de_ noodige inlichtingen te
geven en de uitslagen op ware grootte te maken,
lederen dag, dat hij te Haarlem vertoefde kreeg hij
f0.60; de reis van en naar Mechelen werd in twee
dagen gedaan en telkens met f 1.20 betaald. Werd er
niet gewerkt, dan behoefde Keldermans niet te komen.
Toen Anthonie Keldermans in 1512 te Mechelen
overleed was de toren genoegzaam voltooid. Met ziet
hem afgebeeld op een schilderij, die in de St. Bavokerk
hangt en het gebouw voorstelt.
In 1513 begon echter de noordoostelijke kruispijler
te scheuren, daar hij het gewicht van den toren niet
kon dragen. Men trachtte eerst, door het bovenste
stuk van den toren te sloopen, het kwaad te stuiten.
Maar dit bleek niet mogelijk en in 1516 en 1517 is
de geheele toren afgebroken.
Een deel van de afbraak werd gebruikt om den
toren der Baki_nesserkerk van een spits te voorzien,
die nog bestaat en die veel gelijkenis met den toren
der St. Bavokerk heeft. Een ander deel heeft waar
schijnlijk gediend, om er de spits van den Speeltoren
te Edarn uit op te trekken.
Jacob Simonsz van Edam moet al in 1515 het
ontwerp voor den tegenwoordigen toren vervaardigd
hebben, want in 1516 werd het eikenhout te Kampen,
Leeuwarden, Deventer en Amsterdam aangekocht Het
ontwerp heeft alle elementen, die de toren van
Keldermans vertoont, doch de houtconstructie ver-
eischte natuurlijk een andere detailleering. in 1518 en
1519 werd het lood voor de bekleeding door Jan
Fyerens te Mechelen geleverd.
Het „voerslach" of klokkenspel, waarvan reeds in
1500 spiake was, werd later in den toren geplaatst.
Met den vermaarden klokkengieter Van Wou sloten
kerkmeesters in 1502 een overeenkomst, die echter
slechts ten deele is uitgevoerd. Want alleen de daarin
genoemde uurklok „weghende tyen dusent pont", is
door „meester gfieryt van wou, die clocghieter van
campen" tusschen Paschen en Pinksteren van 1503
te Haarlem gegoten. De klokspijs, het leem, het
gereedschap en de helpers leverden de kerkmeesters,
die ook de reis- en verblijfkosten van Van Wou en
zijn knechts voor hun rekening namen. Als loon kreeg
Van Wou 35 stuivers per 100 pond. Deze klok, met
het randschrift: „Roelant die groot is mijn naem, tot
goods dient ben ic bequaem, ic luyde zomtyts ten
brande, of alst faem is van vyande, geryt van wou
die my goot mccccc ende drie nae goods geboort,
amen" en 1.80 M. middellijn heeft, hangt nog altijd
in den toren.
Maar de acht klokken „tot een voirslach", die
„meester gheryt" te Kampen zou gieten en die hem
met negen gulden per 100 pond zouden worden betaald,
zijn nooit vervaardigd.
In 1524 werden bij „meester Cornelis Waghevens"
te Mechelen elf klokken voor het „voorslag" besteld,
die veertien gulden per 100 pond hebben gekost. Doch
slechts zeven dier klokken werden in 1526 door „meester
jan die sancmeester" goedgekeurd en in den toren op
gehangen. Twee andere werden in 1527 te Amsterdam1
gekocht, Gobel Zael te 's Gravenhage goot in 1535
de tiende klok. Dit klokkenspel is vergoten door
Fran^ois Hemony, die het nog bestaande leverde,
dat 32 stuks telt, die de jaartallen 16591664 dragen.
Pierre Hemony goot in 1667'de twee klokken, die
bij het aangaan der kerk geluid worden, Claude Fremy
in 1686 de zoogenaamde „Kermisklok". Al deze gieters
werkten te Amsterdam.
De meest bekende klokken van den Haarlemschen
toren zijn zeker de „Damiaatjes". De klokjes, die men
thans van negen tot halftien des avonds hoort, zijn
niet de oorspronkelijke, doch slechte voortbrengselen
van een Amsterdamschen anonymus van 1732. Velen
denken, bat 'die „Damiaatjes" dagteekenen uit de der
tiende eeuw, toen de Haarlemmers medehielpen bij het
veroveren van Damiate. Maar pas in 1563 schonk Jan
Dircksz, klokkengieter te Aalst, de oorspronkelijke
klokjes aan Nicolaas van Nieuwland, de eerste
bisschop van Haarlem. Hij deed die schenking „tot
zijn waereltlicke ende eeuwighe profyte, opdat sijne
clockgieterije in bloeie mocht angmenteeren".
De klokjes moesten in den toren der kathedraal van
Sint Bavo worden opgehangen en „elcken dagh ge-
trocken worden om tot herinnering te strecken aen
zynen voorsaet Wybo Wartena, voor Damiaten ghe-
vallen, als aan den roem ende de heerlickheyt van
Haerlems poorteren ende haer ghetrouwe helpers op
haeren tochte naer Damiaten en den Heyligen Lande".
Het volk gaf aan die klokjes den naam van „darmaten-
bellekens".