DE BOUWWERELD
DERDE „HEEMSCHUT'-NUIVIMER 1920
XIXE JAARGANG No. 39
29 SEPTEMBER 1920
RED.: J. H. W. LELIMAN B.-l. AMSTERDAM. UITGEVER: F. VAN ROSSEN
Zij, die in aanmerking wenschen te komen voor plaatsing op het ADVIESBUREAU
van den Bond HEEMSCHUT worden verzocht zich schriftelijk te wenden tot
het Secretariaat, Heerengracht 247 te Amsterdam.
C. VISSER. VERSCHILLENDE RICHTINGEN IN DE HOLLANDSCHE RENAISSANCE B
|^^^^3|iet men terug op het tijdperk van de
IbWS Hollandsche Renaissance, dan is men
mmm allichtA'geneigd dit te beschouwers-als een
aaneengesloten geheel, als een tijd waarin
men welbewust en eensgezind gebouwen schiep, welker
opzet en versiering eene onderling innige verwantschap
toonde en v^elke te samen de lijn stipuleeren, welke
van het primitief begin van de periode tot haar luister
rijk einde voert.
We zeggen: allicht. Immers wie iets meer critisch
op deze jaren terugziet, bemerkt zeer spoedig, dat het
toen evenmin als nu „van een leien dakje" is gegaan.
Dat er ook reeds toen zeer wezenlijke verschillen in
opvatting te constateeren, welke de oude Hollanders
welke de zoo stoer-in-vormen zijnde Gotiek nog maar
zoo pas achter den rug hadden wel meermalen de
verzuchting zullen hebben doen slakenwaar moet
het heen met deze verwarring
En toch, ondanks deze verschillen, ondanks de hier
en daar totaal afwijkende opvatting van de bouw
meesters uit die tijden, valt er eenheid waar te nemen
wanneer men het tijdperk der Renaissance, hetwelk
kan worden gerekend te Itggen tusschen het einde
van het eerste kwartaal van vijftienhonderd en het
laatste van zestienhonderd, als geheel beschouwt.
Wij zullen in dit opstel enkele der verschillende
richtingen der Renaissance nader trachten aan te geven.
Het zijn in hoofdzaak drie richtingen welke in het
midden van vijftienhonderd naar voren treden en wel
A. die waarbij de Renaissancevormen werden toe
gepast en aangebracht aan gebouwen welke in hun
hoofdopzet nog het karakter der Gotiek hadden
B. die, waarbij de opzet ondergeschikt werd gemaakt
aan de toe te passen motieven, waaronder te verstaan
de gebouwen, welker gevels overwegend „Klassiek"
zijn opgezet;
C. die, waarbij weliswaar klassieke motieven zijn
verwerkt, maar waarbij de conceptie als zoodanig
daaraan niet is ondergeschikt gemaakt en waarvan de
vorm dus vrijer is.
Het spreekt intusschen wel vanzelf, dat er niet steeds
scherpe grenzen zijn te stellen. Verder is er niet steeds
van cultuur sprake, maar komt het voor, dat in de
allereersten tijd der Renaissance gebouwen werden
gesticht, welke dermate onder Franschen of Italiaanschen
invloed stonden, dat ze bezwaarlijk als Hollandsche
bouwwerken konden worden aangemerkt.
De onder A. genoemde richting schijnt ons het
sympathiekst toe. Zij is het toch, welke zich harmonieus
ontwikkelde uit de voorafgaande perioden en sluit zich
gevolgelijk het nauwst hieraan aan.
Voorbeelden van deze stijlrichting vindt men te over,
wanneer men de zestiende-eeuwsche gebouwen van
Dordrecht, Oudewater, Haarlem en Delft beziet. Ze komen
natuurlijk op meerdere plaatsen in het land voor, maar
het sterkst en het menigvuldigst daar. In Vlaanderen,
met name te Brugge, Gent, Oudenaarde enz. treft men
evenwel nog zuiverder uitingen aan en misschien is het
mede daarom, dat men zegt, dat de architectuur van
evengenoemde steden staat onder Vlaamschen invloed.
De verwantschap aan de Gotiek is af te leiden uit
de profileeringen van de baksteen om de kozijnen,
welke profileeringen zich tot in de togen en bogen
voortzetten. Vlakke strekken zijn afwezig terwijl meer
malen getorste colonetten of makelaars worden aan
getroffen. Voorts wijzen ook de afwisselend voorkomende
lagen natuur- en baksteen op Gotischen invloed. De
Renaissance herkent men in die gevels door het
horizontale element in stede van het verticale van de
Gotiek, door de profielen welke aan de klassieken
zijn ontleend en welke men aan de geveltrap-dekplaten,
waterlijsten etc. aantreft.