molen, een mosterdmolen, een papiermolen, alle boven
kruiers, wier binnenwerk natuurlijk echter Van elkaar
verschilt. (Terloops zij hier opgemerkt, dat er nog
slechts één in vervallen staat verkeerende mosterd
molen en één papiermolen aan de Zaan bestaat, en
dat de blauwselmolens en hennepkloppers, de schulp-
zand-, loodwit-, tabaks- of snuifmolens, aan de Zaan
althans, ook geheel zijn verdwenen. En al weer zeg ik:
niet wachten met ten uitvoer brengen van het plan!
D o i t n o w of het is te laat om nog iets goeds tot
stand te brengen.)
Op den hoek van 't terrein vanwaar de wind het
minst waait, wordt een buurt gebouwd, bestaande uit
woningen voor de molenaars der industrie-afdeeling,
voor de museum-directie en verder personeel, en een
museum-gebouw, waarin prenten en voorwerpen, ,op
windmolens betrekking hebbend, zullen worden ten
toongesteld. Achter deze groep huizen, die zooveel
mogelijk aan een stadsgedeelte moet doen denken,
verrijzen, op een van twee bolwerken voorziene om
walling die door een „stadsgracht" bespoeld wordt,
de twee typen van hooge stadswalmolens, wier hoogte
in deze omgeving al weder héél natuurlijk is.
En al deze molens zullen werken als er wind is,
zoodat dit museum-terrein tevens een industrie-terrein
is, zij 't een industrie die op ouderwetsche wijze wordt
gevoerd, en die, als concurrent van modern-ingerichte
bedrijven zonder beteekenis, de museum-financiën toch
zéér ten goede zal kunnen komen. En al deze molens
zullen bij feestelijke gelegenheden „mooi staan" naar
de aloude maar thans in onbruik geraakte gewoonte
en „rouwen" bij droeve gebeurtenissen.
Zijn mijn denkbeelden hersenschimmig en niet voor
uitvoering vatbaar? Aanvankelijk lijkt het plan misschien
wat te geweldig, maar ik geloof toch niet dat de hooge
kosten een ernstig bezwaar behoeven te zijn. Te minder,
omdat dit Museum productief zal zijn als géén ander,
en op een groote belangstelling, voornamelijk van
buitenlanders zal kunnen rekenen, die het land van
de „windmills" niet zullen verlaten, alvorens een bezoek
te hebben gebracht aan het windmolen-museum aan
de Zaan. Maar ook Hollanders zullen het in steeds
toenemend getal bezoeken naarmate het windmolen
getal afneemt, vooral ook als gezorgd wordt voor een*
gezellig café met „strijkje" aan de Zaan (waarom moeten j
musea altijd ernstig en saai zijn?) waarheen het op
mooie zomerdagen goed is te varen.
Met „De Bouwwereld" bereik ik velen, die met de
zaak welke mij tot schrijven dreef, zullen sympathi-
seeren, maar nog zéér vele anderen ongetwijfeld niet.
Want ik heb het den laatsten tijd bemerkt de
windmolen geniet nog bij anderen dan „Heemschutters"
en bouwkundigen groote belangstelling. Niets zal mij dan
ook aangenamer zijn, dan dat andere bladen iets van 't
hierboven ontvouwd plan aan hunne lezers mededeelen.
En moge ik uit vele blijken van instemming bemerken,-
dat er reden is om aan 't werk te gaan, met goeden
kans op welslagen.
GEKEERD VANDALISME TE FRANEKER
n Franeker woei, naar de „Leeuwarder
Courant" berichtte, Zaterdagmorgen 5 juni
de vlag van bijna alle woningen op het
Noord. E^r zou zelfs eern optocht met
muziek zijn gehouden, als de toestemming verkregen
was. De oorzaak van dit spontane, ten onzent niet
gewone feesfBï&oon was de beslissing van Gedep.
Staten van Friesland om niet goed te- keuren het door
hen bereids verdaagde raadsbesluit van 22 Nov. 1919
tot rooiing van ongeveer 150 binnen de stad staande
boomen (zie „Bouww." 1919, blz. 409). Franeker
moest weer tegen zichzelf beschermd worden.
De raad dier gemeente heeft een treurige vermaard
heid verworven door de roekelooze wijze waarop hij
zonder eenige piëteit of aesthetisch gevoel, bij herhaling
omsprong met het hem toeveitrouwde stadsschoon.
Gelukkig heeft het College der Friesche Gedeputeerde,
dat in de laatste jaren reeds meermalen blijk gaf van
zijne kunstzin, te Franeker, gelijk vroeger, ook ditmaal
ingegrepen. En duidelijk hebben de het naast betrokken
ingezetenen te kennen gegeven dat zij hun Gemeente
raad desavoueerden
Deskundig advies was door Gedeputeerden inge
wonnen bij de heeren Teunisse, chef-tuinman van de
stichting op Toutenburg te Rijperkerk en Kramer,
architekt te Leeuwarden.
Het raadsbesluit was gegrond op de overweging
„dat vele boomen in den laatsten tijd door ouderdom
geene wortels meer hebben en voor de omgeving
gevaarlijk worden, dat vele boomen zijn Omgewaaid,
waardoor gapingen zijn ontstaan en op de opengevallen
plaatsen wel weer nieuwe en kleine boomen kunnen
worden geplant doch deze tusschen grootere boomen
bijna niet willen groeien."
Omdat dit bekende klanken zijn, als men ergens
wil hakken, heeft het geval eene meer algemeene
beteekenis. De deskundigen van Gedeputeerden kwamen
tot een gansch andere slotsom n.1 „dat geen enkele
dezer boomen onmiddellijk gevaar voor de omgeving
oplevert en de groote meerderheid haar leven nog
ettelijke jaren kan vooitzetten zonder gebrekkig te
worden of billijkheidshalve opgeruimd te moeten
worden,
„dat onder de ongeveer 150 boomen er wel een enkele
is aan te wijzen, die na of binnen niet te langen tijd
veivangen dient te worden omdat eenig gebrek aan de
-gaafheid afbreuk doet of omdat hij niet voordeelig
maar eerder misvormd opgroeit, maar dit een zaak
ut öUUWWERELD.
Mijn adres is. Leidschegracht 117, Amsterdam.
3