98
DE BOUWWERELD.
groote winst van nieuwe leden gerekend worden.
Maar het is te hopen, dat, nu er weder vrede is, al
keerde de rust in de wereld nog niet terug> betere
tijden zullen aanbreken eri dat Heemschut zijn ledental
zal zien stijgen,'opdat het met nog meer kracht dan
thans voor het behouden van de schoonheid in
Nederland kan optreden.
Hoe kan de schoonheid in Nederland worden be
houden? In de eerste plaats door er voor te waken,
dat het schoons, ons door het verleden nagelaten, niet
te loor ga. Maar in de tweede plaats moet er voor
gezorgd worden, dat ook het heden schoonheid schept,
opdat de toekomst zich over dat heden niet te beklagen
zal hebben.
Velen hebben voor dit tweede deel van Heemschut's
taak, dat misschien het belangrijkste is, geen oog.
Daardoor komen zij er toe, het streven van den Bond
met dat van oudheidkundige vereenigingen te verwarren
en Heemschut een conservatief lichaam te achten,
ofschoon het dit inderdaad toch niet is.
De Bond is er zeker niet onverschillig voor, dat
onze gedenkteekenen uit de eeuwen, die nog een
eigen schoonheid hadden, bewaard blijven en dat zij
hersteld worden van de verminkingen, welke de negen
tiende eeuw ze toebracht. Hiervan getuigt het verzoek,
onlangs door Heemschut aan den gemeenteraad van
Amsterdam gedaan, om de gevels van de Militiezaal
aan het Singel, eens het stads-wapenhuis, en van het
vroegere scheikundige laboratorium in de Staalstraat,
eens het staalhof der waardijns van de lakenen, te
laten ontdoen van de pleisterlagen, waaronder ze zestig
jaar waren verborgen. Dat dit verzoek werd ingewilligd,
dat wij den gevel aan de Staalstraat al reeds weder in
zijn vroegere schoonheid zien, dat wij dien aan het
Singel weldra weder in zijn oorspronkelijke pracht
zullen aanschouwen, Heemschut is er den gemeenteraad
der hoofdstad dankbaar voor en verheugt er zich inf
Ook wat hij doen kon om gevels te Edam, te Alkmaar,
te Brielle en op vele andere plaatsen te redden, ga,
den Bond voldoening.
Maar toen men den Bond dezer dagen de -zoo fraai
gelegen en uit een oogpunt van bouwkunst merk
waardige niiddeneèuwsche kerk te Heelsum ten ge
schenke wilde geven, meende hij, dat de Vereeniging
„Hendrick de Keyser", die oude gebouwen redt door
er zich den eigendom van te verzekeren, eerder dan
Heemschut voor dit geschenk in aanmerking kwam.
En zoodra het behouden van belangrijke gedenk
teekenen uit het verleden, waarbij het zoo lastige
vraagstuk der restauratie niet te ontgaan is, aan den
Bond gevraagd wordt, brengt hij die vraag over aan
het Rijksbureau, dat de zorg voor de monumenten als
taak heeft.
Ook het redden van wat als monumenten, door de
natuur gesticht, mag gelden, ligt niet binnen Heemschut's
bereik, doch wordt door de Vereeniging tot behoud
van Natuurmonumenten in Nederland op zóó voor
treffelijke wijze gedaan, dat de Bond dit haar met
vertrouwen kan overlaten. Met deze redding zijn
kapitalen gemoeid zóó groot, dat het bijeenbrengen
er van haast een onbegonnen werk lijkt. Doch de
volharding der Vereeniging maakt telkens weder
mogelijk, wat onmogelijk scheen.
Evenwel, er zijn bosschen, lanen, boomen in steden,
die, al kunnen zij niet als monumenten der natuur
gelden, toch voor de schoonheid van ons land een
groote beteekenis hebben. Voorheen had niemand daar
oog voor; zij verdwenen, als het geldelijk belang der
eigenaars dit eischte.
Tegen deze baatzucht heeft Heemschut den strijd
aangebonden en al kon niet altijd de overwinning
worden behaald, toch werd menige zege bevochten.
De krachten van den Bond dreigden echter te kort te
schieten, toen gedurende den oorlog de hooge prijzen
van het hout tot velling op groote schaal aanleiding
gaven. Toen drong Heemschut bij de regeering op
het nemen van wettelijke maatregelen aan. Die aandrang
was niet te vergeels en de „nood-boschwet" kwam tot
stand, waardoor' het leggen van „kapverbod" mogelijk
werd. De talrijke belangstellenden, die, sedert, Heem
schut voor actie tegen voorgenomen vellingen in het
geweer riepen, hebben, dank zij de niet genoeg te
roemen medewerking van het Staatsboschbeheer, hun
ijver door het uitgelokte „kapverbod" beloond gezien.
Alleen tegenover de noteboomen stond Heemschut
machteloos. Die werden geacht, te moeten vallen voor
het heil des vaderlands, om er geweerkolven van te
kunnen maken Slechts in een heel enkel geval is het
gelukt, een noteboom te redden. Nadat de noteboomen
geveld waren, scheen het, dat ook andere fraaiè soorten
van boomen hun lot zouden deelen. Gelukkig heeft
echter de wapenstilstand ze daarvoor nog in tijds behoed.
Niet alleen door het vellen van boomen kan een
landschap of een stadsgezicht zijn bekoorlijkheid ver
liezen. Ook de zucht der eigenaars, om van gronden
zoo groot mogelijk voordeel te trekken, door ze ter
bebouwing te verkoopen, kan noodlottige gevolgen
hebben. Toen dan ook, anderhalf jaar geleden, Heem
schut bericht werd, dat de weide te Ginneken, tusschen
de Duivelsbrug en het Mastbosch, waarover men zulk
een fraai uitzicht heeft op het in zijn vroegere pracht
herstelde kasteel Bouvigne, in handen van bouw-
speculanten was gevallen, die reeds met een huis
bezig waren, werd alles gedaan, wat mogelijk scheen,
om verdere schennis te voorkomen. Door de mede
werking van' het Staatsboschbeheer werd verkregen,
dat dg gemeente den grond aankocht. Op dien grond
werd, ten behoeve van den aangrenzenden domein
grond, een erfdienstbaarheid gevestigd, die bebouwing
voor goed, verbiedt Zoo is dus het vergezicht voor
tijdgenoot en nageslacht behouden.
Een der eerste dingen, waarmede de Bond zich
bezig hield, was 'het bestrijden der reclame. Tien jaar
geleden had die in Vele streken van ons land reus
achtige afmetingen aangenomen. Wie zich nog herinnert,
hoe toen de rijksstraatweg tusschen Amsterdam en
Haarlem er uitzag, weet hoe de reclames dien weg ont
sierden. Heemschut, daarbij zoo krachtig geholpen door
zijn bestuuislid Mr. Hazelhoff Roelfzema, wist te ver
krijgen, dat het Provinciaal Bestuur de eerste verordening
ter bestrijding der ontsierende reclame afkondigde. En
weldra was de ontsieiing verdwenen, wat de algemeene
instemming vond. Zeeland en Zuid-Holland, daarna
Limburg, volgden het goede voorbeeld, dat Noord-
Holland had gegeven. De andere Provinciale Besturen
waren daartoe tot dusver niet te bewegen, maar Heem
schut geeft den moed niet op, hun tot andere gedachten
te brengen.
Ondertusschen zonderen al deze_ verordeningen de
bebouwde kommen der gemeenten van de toepassing
der bepalingen uit. De Provinciale Besturen hebben
blijkbaar verondersteld, dat de gemeenten zelf wel in
haar kom met een verordening tegen ontsiering door
reclame zouden waken. Inderdaad hebben sommige
gemeenten dit gedaan; Nijmegen was de eerste. Maar
haar getal is nog bedroevend klein en de grootste
gemeenten des lands hebben nog geen reclame
verordening. Hi"er is voor Heemschut nog heel wat te