DE BOUWWERELD.
209
te verkrijgen, dat het maken van een ontwerp aan een
zoogenaamde „bevoegde kracht" wordt toevertrouwd,
als de eigenaar zich tot een „minder bevoegde kracht"
had gewend. Doch tal van ontwerpen zullen van te
weinig beteekenis blijken, om er die „bevoegde kracht"
bij te halen. Vele malen zal het ook mislukken, den
oorspronkelijken ontwerper te elimineeren, als de be
steller zijn medewerking weigert.
Dan zal men moeten pogen, de ontwerpen te ver
beteren, eer ze uitgevoerd worden. De practijk heeft
geleerd, dat dit meestal door vereenvoudiging zal
kunnen geschieden, daar de „onbevoegde krachten"
zinledige, goedkoope versierselen als een element der
schoonheid beschouwen.
Tegen den tijd, dat de wereld en dus ook Nederland
weder een bouwkunst hebben zullen, kan men aan het
instellen van „schoonheidscommissies", zooals de
„conclusies" ze bedoelen, gaan denken.
Maar het zou niet onmogelijk zijn dat dan, als de
adviesbureaux overbodig waren geworden, niemand
meer naar „schoonheidscommissies" verlangde, omdat
kunstenaars nu eenmaal niet gaarne het werk van
andere kunstenaars beoordeelen.
HET ECONOMISCH BELANG VAN STADS- EN LANDSCHOON
Als de grenzen opengaan. Uitgave van
de Alg. Ned. Ver. voor Vreemdelingen
verkeer. 's Gravenhage. 1919.
lEggjSjHtf nlangs heeft de A. N. V. V. een vlugschrift
«mlsPgmj uitgegeven dat de beteekenis en met name
de economische beteekenis aantoont die
het vreemdelingenbezoek voor een land
en voor het onze meer in het bijzonder kan bezitten. De
inhoud van dit geschrift ligt ten deele buiten onze
s'feer. Wij hadden echter gaarne de noodzakelijkheid
dikker onderstreept gezien om te zorgen dat ons land
den vreemdelingen ook inderdaad zooveel mogelijk
te-'zien en te genieten biedt. D. w. z. iets aparts, waaruit
het nationale karakter spreekt, iets dat zij elders niet
zullen vinden. Een gemoderniseerde hollandsche stad
zal op den buitenlander over het algemeen slechts
weinig aantrekkingskracht uitoefenen. Wat zulk eene
stad hem biedt, kan hij elders veel grooter, weelderiger
en volmaakter aantreffen. Hij bezoekt ons land ter
wille van zijne natuur doch dan niet voor zijn
bosschen of bergen, maar voor het specifiek hollandsche
vlakke waterland en van zijne kunst. Gedeeltelijk
is deze laatste in musea opgeborgen, doch wie het
vreemdelingenverkeer wil lokken, dient te bevorderen
dat ook buiten de musea de schoonheid leeft, dat
onze dorpen en steden niet alleen behouden wat zij
op dit stuk bezitten, doch het vermeerderen door
karaktervollen nieuwbouw.
Welke de verdiensten van sommige vreemdelingen
en verfraaiingsvereenigingen ook mogen zijn, op
aesthetisch gebied liggen deze veelal niet. De stichting
van bloembakken op stationspleinen en overeenkomstige
gloriestukken hunner werkzaamheden, dragen tot werke
lijke schoonheid doorgaans allerminst bij. Veeleer is het
tegendeel het geval. Wij kunnen ons echter niet her
inneren dat van zulke vereenigingen bijv. een krachtige
drang uitging tot de opname van welstandsbepalingen
in de bouwverordening, noch dat zij de Heemschut
beweging steunen, tegen ontsierende reclame ijveren enz.
Hoe dikwijls maken vooral op landelijke plaatsen
niet juist de „hötels" de grofste inbreuken op de
schoonheid en het plaatselijke karakter. Wij denken
hier bijv. aan Volendam,' aan Kuilenburg, aan Goes,
om slechts eenige voorbeelden te noemen.
Ons land was in zijn geheel een kostbaar museum.
Doch daar is heel wat van verdwenen na een eeuw
van onverschilligheid en onverstand. Ons kostbaar
schoonheidskapitaal is voor een groot deel verkwanseld,
door slecht beheer ingeteerd. Met tegenzin en onder
aktief of lijdelijk verzet ontvangen nog thans dikwijls
gemeenten, wier belang nauw verbonden is aan den
roep van hun schoonheid of hun eigenaard, de pogingen
die hen willen nopen tot maatregelen van het behoud van
hun karakter.' Wat zijn bijv; stadjes als Zierikzee en
OudewateJ niet nog in de laatste jaren door wan
staltige verbouwingen herhaaldelijk geschonden in
hare mooiste gedeelten!
Voorbeelden te willen noemen zou ons te ver voeren.
Men vindt ze trouwens in onze achtien jaargangen bij
ristjes. Lees voorts de jaarverslagen van de monumenten
commissie, der archaeologische provinciale com
missies, van Heemschut, de reeksen jammerklachten
over noodelooze vernietiging onzer monumenten van
geschiedenis en kunst, van onze karaktervolle stads
gezichten. Hoe schrijnend was de geïllustreerde reeks
aitikels „Sloopend herboren Nederland" in „Buiten"
1913. Ge zoudt dan zeker niet vermoeden dat
reeds een halve eeuw het streven gericht is op de
vestiging eener juiste waardeering van stedeschoonheid,
van eerbied voor het werk van het voorgeslacht!
Vooral in die richting zal hard en met onverflauwde
toewijding gewerkt moeten worden, indien men op
den duur ons land wil belangwekkend houden voor
vreemde bezoekers, die er. komen met de bedoeling
om te genieten wat het met uitsluiting van anderen
kan geven. Maar in dat opzicht wordt nog veel te
weinig gedaan door degenen, die er het meeste belang
bij hebben. Wij hopen dat nu hunne oogen zullen
geopend worden door de opwekking der A. N. V. V.,
al hadden wij haar in dit opzicht iets duidelijker
gewenscht.