106 DE BOUWWERELD. H BOEK EN TIJDSCHRIFT m PERSONALIA =m 11 Febr. waarschuwt de „N. R. C dat het gemeentebestuur van Tholen besloot tot rooiing van de prachtige iepenlaan genaamd „Onder de boomen", den eenigen mooien wandelweg dien de plaats bezit. 25 Febr. leest men in de „N. R. C." dat de fraaie Longeler- bosschen langs den straatweg Hengelo—Ruurlo zullen worden gesloopt. 27 Febr brengt de „N. R. C." het bericht dat te Middelburg de militaire commandant toestond de, verleden jaar verboden, rooiing van een aantal olmenboomen op een der singels, die daardoor „over een groote lengte benadeeld wordt". 29 Febr. weeklaagt de „Zandvoortsche Courant" over het totaal omhakken van het Kostverloren Wandelpark. „Geen boompje staat er meer. Het geheel lijkt een groote woestenij. Menig badgast zal in het aanstaande seizoen dat lieflijke plekje missen. Het was het eenigste beschutte duinterrein in de onmiddellijke nabijheid van het dorp en was waarschijnlijk een groote attractie van onze badplaats." 1 Maart. De „N. R. C." klaagt over het verdwijnen van een prachtig stukje natuur bij Hattem door velling op groote schaal aan den z.g.n. Koeweg in de Molecaterbosschen. 3 Maart betreurt het „Alg. Hbl." de dringende slooping van prachtige boomen op de Nettelhorst bij Lochem. 5 Maart lezen wij in het „Alg. Hbl." dat door den verkoop der dennenbosschen op de bezitting „Het Vaelveldinck" der St. Anthony Groote Broederschap te Zutphen een prachtig stuk natuurschoon allicht verdwijnen zal. 12 Maart meldt de „N. R. C." dat de gemeenteraad te Nieuwer- kerk (Schouwen) bij zijn besluit tot rooiing van de boomen op het Kerkplein volhardt, niettegenstaande de predikant ver zocht het besluit in te trekken, vooral omdat de gemeente zoo arm aan natuurschoon is. 12 Maart wijst het ,Alg. Hbl." op kapperijen onder Loghem en Hengelo. Onder Hengelo worden ongetwijfeld eenige der aardigste wandelwegen van hun bekoorlijkheid beroofd. Gelukkig staan hier tegenover vele kapverboden o.a op de bovengenoemde laan te Groenlo. Het zal ieder weinig moeite kosten dit lijstje te vermeerderen met zelf waargenomen voorbeelden. Doch, onvolledig als het is, doet het toch duidelijk uitkomen, dat de Noodboschwet voorloopig nog een volstrekt onmisbare maatregel blijft tegen de ontsiering van ons land. De toekomst van de duitsche Heemschut. In een artikel door Dr. Ing. W. Lindner, Redacteur van de „Heimatschutz- Chronik", uitgegeven door den „Bund Heimatschutz", wordt de volgende slotsom getrokken, die van volkomen ontmoediging getuigt. „De kwade tijd, waarin zich altijd weer nieuwe afgronden openen voor zwakheid, wanorde, willekeur en onzin, die meende met al het oude, blind gehate, ook straffeloos te kunnen overboord werpen de goede overlevering, zonder welke het beschavings werk onmogelijk is, werpt lange schaduwen voor zich uit in de toekomst. Zij verduisteren den toch reeds moeilijken weg van de heemschut en verdringen den kleinen vooruitgang, die misschien in de laatste jaren bemerkbaar was. De door vele gehoopte herboorte der beschaving ligt nu weer eens zoo ver af. Want in langen tijd en misschien zelfs nooit zullen wij zulke tijden van krachtig streven naar kuituur bereiken, waarin instellingen als heemschut overbodig zijn. Zulke tijden zijn voor ons volk wel voor altijd verdwenen omdat voor den ver- eischten bloei van burgerzin, handwerk en kunst, voor de noodzakelijke geaardheid en stemming van het volk de grond slagen nauwelijks meer gelegd kunnen worden. Wij moeten blijde zijn indien wij in verloop van tijd ook maar bij benadering bereiken, wat wij prijzen in den kolonisatie-arbeid van Fredfrik den Groote en in den noodtijd van een eeuw geleden, met welke de tegenwoordige tijd zooveel verwantschap bezit." De toekomst der vorstelijke kasteelen en tuinen in Duitsch- land wordt behandeld in „Heimatschutz-Chronik" 1919 Nr. 1 3 uitg. v. d. „Bund Heimatschutz". Er wordt op gewezen dat vele dezer scheppingen behooren tot de kostbaarste monumenten van geschiedenis en kunst in Duitschland, wier behoud een dringende eisch is. Reeds is veel vernield, gestolen en verkocht. De wijziging in het gebruik der paleizen brengt gevaren met zich mede. De nieuwe bestemming moet zoodanig zijn, dat de historische en aesthetische eigenaard der gebouwen niet verloren gaat. Er worde ook voor gezorgd dat de vertrekken, die uit kunst oogpunt merkwaardig zijn en de kunstschatten nog meer dan tot dusver kunnen worden bezichtigd. De kunstwerken moeten niet naar musea worden overgebracht, doch ter plaatse aanwezig blijven, omdat de vertrekken in den regel met de kunstschatten één artistiek geheel vormen. Gewezen wordt op de bestemming tot representatieve gebouwen der gemeenten, openbare gebouwen, musea, hoogescholen, volks universiteiten, bibliotheken en raadzalen De herbouw van het dorp Euseigne (Zwitserland, kanton Wallis) dat in December 1917 afbrandde, heeft aanleiding gegeven tot een prijsvraag, waarvan het „Bulletin Technique de la Suisse romande" van 5 Oct. 1918 verslag geeft. Hoewel een termijn van slechts een maand voor de inzending beschik baar was, kwamen zeven antwoorden in. Uit de prijsvraag blijkt dat in Zwitserland groote belangstelling bestaat voor de aesthetische ontwikkeling van dorps- en stedenbouw. J. D. C. van Dokkutn. Utrecht. Met 70 afb. (Reeks „Ons Mooie Nederland" onder redactie van D. J. van der Ven). Amsterdam, J. M. Meulenhoff 1918. (P r ij s g e b. f 1.45.) In de reeks Mooi-Nederland zal „Utrecht" zoowel wat inhoud en bewerking van de tekst, zoowel wat de afbeeldingen betreft, zeker niet het minst-belangwekkende deeltje zijn. In deze boeiende en doorwerkte causerie vertelt de heer van Dokkum met vermelding van tallooze bijzonderheden over het karakter en de bezienswaardigheden der provincie. Deze reeks deeltjes vormen geen eigenlijke gids, doch meer de inleiding, de voorbereiding tot een bezoek. Zij wekken de belangstelling op. Eene streek gaat leven als men ook hare oude legenden, hare volksgebruiken en dergelijke' bijzonderheden kent. Bovendien kan niet ieder met oordeel zelf zien of den eigenaard onderscheiden. Het is derhalve voor zeer velen nuttig om ons land te leeren kennen uit zulk een met kennis en smaak geschreven werkje. D. J. van der Ven. Ken ons land en heb het lief. 100e deel der Meulenhoff-editie Uitgegeven doorj. M. Meulenhoff. 1919. (Prijs f 1.25.) Dit jubileum-werkje is door zijne veelzijdigheid en uitvoerige documentatie eene onmisbare lektuur voor allen wien het belang inboezemt, wat hier te lande gedaan is voor het behoud en de popularizeering van de nationale schoonheid en eigenaard op ieder gebied, voor natuur en kunst. Een overstelpend aantal gegevens is er in bijeengebracht, die aantoonen dat in alle kringen levendige belangstelling bestaat, welke zich op velerlei wijze uit. Een dezer en zeker niet de minst welsprekende is de uitgave van dit boekje als zoodanig. Het zal zeker veler belangstelling opwekken, ook door de wijze waarop de schrijver het omvangrijke en niet altijd amusante materiaal overzichtelijk groepeerde en bewerkte. In de Zuiderzee Raad is benoemd de heer S. de Clercq, oud-voorzitter der Mij. tot B. d B. GORINCHEM. De aanbeveling voor directeur van gemeente werken bestaat uit de heeren J. van Loenen, hoofdopz. G. W. te Amersfoort; G. J. van Geijtenbeek, hoofdopz., plaatsverv. dir. G. W. te Delft en B. F. Deenik, gem.-arch. te Naarden.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Bouwwereld 1918-1923 | 1919 | | pagina 8