18 Heemschut februari 2006 Buitenplaats Archeologische vondsten hebben aangetoond dat op de plaats van het hoofdgebouw al in de zestiende eeuw een huis heeft gestaan, maar zijn huidige vorm kreeg de buitenplaats in de loop van de achttiende eeuw. In 1742 werd mr. Jacob Boreel Janszoon eigenaar. Onder hem werd het hoofdgebouw uitgebreid en ontston den er enkele bijgebouwen. Als tuinarchtect trok hij J.G. Michaël aan, die ruim dertig jaar in een aparte woning op het landgoed heeft gewoond. Terwijl in de directe omgeving van het huis de tuin een formeel karakter behield, experimenteerde deze, mede onder Duitse en Engelse invloed in het achterste en meest westelijke deel met de aanleg van een land schapstuin. Dat werd voor zover bekend de eerste landschapstuin in de Republiek. In 1784 verrees dicht bij het huis een oranjerie in classi cistische stijl. Beeckestijn lag aan de binnen- duinrand, met aan de voorzijde zicht op het 'Wijkermeer', feitelijk de noordwestelijke uitloper van het IJ. Boreel kon in Amsterdam in het zeilschip instappen en voor zijn huis uit stappen, wat hij ook talloze malen zal hebben gedaan. Het buiten zou meer dan twee eeuwen in handen van de familie Boreel blijven. In de negentiende eeuw vonden verschillende veranderingen in het hoofdgebouw plaats en werden enkele gebouwtjes in de tuin gesloopt. Vanaf 1861 werd de buitenplaats in zijn geheel verhuurd, nadat een dreigende sloop ten behoeve van het Noordzeekanaal door verleg ging van het tracée was afgewend. Vanaf 1924 stond het landgoed meestal leeg. In 1939 - tijdens de mobilisatie - werd het huis gevor derd voor het Nederlandse leger. Vanaf 1943 zat de bezetter erin, die in de tuin acht bunkers legde, in het interieur grove doorbraken aanbracht ten behoeve van radioapparatuur en -leidingen en het gebouw aan de buitenzijde van schutkleuren voorzag. Sloopvergunning Kort na de oorlog vroeg de toenmalige eigena res, jonkvrouwe Agnes Cremers-Boreel aan de minister van Onderwijs, Kunsten en Weten schappen vergunning om de gebouwen te slopen. De minister verleende de sloopvergun ning, maar inmiddels toonde de gemeente Velsen belangstelling en kocht de buitenplaats in 1952 (de landschapstuin pas in 1963), overi gens eveneens met de bedoeling de gebouwen te slopen en er een ziekenhuis te bouwen. Voor de landschapstuin bestond een plan voor een villawijkje. Tegen de sloopplannen kwam de Bond Heemschut in verzet, daarin al snel gesteund door de BNA en de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Ook binnen de gemeente raad van Velsen klonken geluiden om te probe ren het buiten te redden. Een krediet werd Het landhuis temidden van de gerestaureerde formele tuinen. Foto Museum Beeckestijn verstrekt om verder verval te voorkomen. Intussen werd in 1956 de oranjerie afgebroken. In 1959 besloot het Rijk 90% van de restaura tiekosten te dragen, toen begroot op 600.000 gulden. Hoogovens zegde een bedrag van 100.000 gulden toe, onder voorwaarde dat Beeckestijn een culturele bestemming zou krijgen. Tussen 1959 en 1969 werden het hoofdgebouw en de bijgebouwen nauwgezet gerestaureerd en daarbij teruggebracht in acht- tiende-eeuwse stijl. Het hoofdgebouw werd ingericht als 'buiten plaats-museum'. Het Rijksmuseum verzorgde, met een aantal andere hierboven al genoemde instellingen, de inrichting. Op de bovenverdie ping kwam de Culturele Raad Noord-Holland die daar tot 1990 zou blijven. Vanaf 1995 is, met steun van het VSB-fonds en Europese fondsen gewerkt aan een (re-) constructie van de tuin en het park naar het ontwerp van J.G. Michaël uit 1772. Bij het beheer van het museum en het onderhoud en de vernieuwing van de tuinen wordt momen teel heel veel werk verricht door ongeveer 80 vrijwilligers, verenigd in de 'Vrienden van Beeckestijn'. Nog maar één Er is geen twijfel aan dat definitieve sluiting van Museum Beeckestijn een onherstelbaar cultuurverlies zou betekenen. De inboedel gaat dan in containers terug naar de depots van de verschillende bruikleengevers en komt nooit meer bij elkaar. De kwaliteit van de buiten plaats in zijn huidige toestand zit hem nu juist in de unieke onderlinge afstemming van huis, interieur, inrichting en tuin. Letterlijk uniek: zo is er nog maar één. Met de sluiting en verkoop geeft Velsen zijn enige toeristische attractie van internationale allure uit handen. De gemeente heeft bepaalde voorwaarden aan de verkoop verbonden; van belang is vooral wat daar niet in staat. Er staat niet in dat het museum gehandhaafd moet worden, niet dat het huis publiek toegankelijk moet blijven, niet dat in het hoofdgebouw geen managerstrai ningscentrum met een cultureel tintje mag komen of dat er geen appartementen in mogen worden gebouwd. Er staat wel de wenselijkheid in, maar niet de eis dat het buiten een geheel moet blijven, niet dat er op den duur geen stukjes van de tuin afgeknabbeld kunnen worden. Met dit laatste is de gemeente al begonnen door de neogotische 'kapel', een follie uit 1770, buiten de verkoop te houden en apart als woning te verkopen. Terwijl we dit schrijven is nog niet alles verlo ren. In het meest gunstige scenario is de boven genoemde coalitie van cultuur-en natuurorga nisaties ook voor de gemeente Velsen de meest aantrekkelijke partij. Dan komt de buitenplaats in veiliger handen en blijft het museum open. Deze constructie heeft de steun van de bruik leengevers en van de tachtig vrijwilligers. Maar ook in dat geval kunnen uit deze affaire een paar harde lessen worden geleerd. Minder geld Het gaat niet om het gemeentebestuur van Velsen. Er is veel meer aan de hand. Het cultuur-historisch erfgoed is bij de lokale overheden niet (meer) in goede handen. Gemeenten krijgen steeds meer taken en minder geld. Daardoor heeft het erfgoed Vervolg zie pag. 36

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 2006 | | pagina 20