februari 2006 Heemschut 11 Het voormalig buurtstation in Baarn, tegenwoordig een horecavestiging, De Generaal. Foto archief A.A. Dullé De St. Annakerk van architect Peutz in Heerlen. Foto Ad Bokhorst verloren zijn gegaan. Ik durf de stelling aan dat het om minder dan 2 gaat! In dit beeld ga ik dan nog maar voorbij aan het gigantische aantal waardevolle dan wel beeldbepalende panden dat, meegaand in deze ontwikkeling van (cultuurhistorisch) herstel, is opgeknapt. Sterker nog: het bezit van onroerend goed dat een cultuurhistorische waarde vertegenwoor digt, wordt tegenwoordig maatschappelijk breed gewaardeerd, als je de advertenties voor onroerend goed mag geloven. De vraag is dan ook niet of het beleid aan verandering onderhevig moet zijn maar of de gehanteerde instrumenten nog voldoen. En dan hebben wij het over de vraag of de proce durele en financiële opzet aan een herziening onderhevig moeten zijn. Dan is er dus geen behoefte aan theoretische beschouwingen zoals die van de Raad van Cultuur, maar dan is prag matisme in beeld. Draagvlak Als het allemaal zo succesvol is, moet de rijks overheid dan het aantal beschermde rijksmonu menten en stads- en dorpsgezichten en de daarmee gemoeide rijksmiddelen verminderen? Wat is de les van de tot dusver toegepaste ruime aanwijzing van rijksmonumenten? Er zijn nauwelijks monumenten gesloopt en er is een groot draagvlak voor behoud ontstaan, met name ook omdat In de jaren '60 van de afgelo pen eeuw de 'kleine' monumenten in beeld zijn gekomen. Daarmee is expliciet gekozen voor: ruim aanwijzen en er ruim mee omgaan! Daarbij wordt hier maar voorbijgegaan aan het debat over de grenzen waar het rijksbelang overgaat in regionaal of lokaal belang. Het enige dat de kunst- en architectuurhistorische wetenschap ons kan bieden is een globale duiding van te onderscheiden waarden. Het is onzinnig te denken dat het pand genummerd 50.419 wel nog een plaats op de rijkslijst verdient en het pand met nummer 50.420 niet meer. De verschillen zijn niet alleen niet traceerbaar, maar ze doen er feitelijk ook niet toe. Wat wel kan is, zoals gesteld, een globale duiding van waarden per pand en ook, zij het dat dit ook een behoorlijke terughoudendheid verdient, een onderlinge schikking naar belang. Er ontstaat dan een continuüm van het meest waardevolle pand (stel de St. Jan) tot het minst met cultuur historische waarde begiftigde pand (stel de laatst gereed gekomen aannemerswoning). In inhoudelijk beleidsmatige zin is dan alleen nog in beeld waar de grenzen in deze ladder van waarden getrokken worden. Daar is geen theo retisch afwegingskader voor beschikbaar, maar is slechts de vraag aan de orde wat er bereikt moet worden en vooral tegen welk inspanning. De vraag: hoe ga je er mee om is dus bepalend voor de grensstelling. In het algemeen geldt dan: als je er zeer strikt mee om wilt gaan (België), dan moet je streng aanwijzen en veel geld per object beschikbaar stellen. Of je kunt ruim aanwijzen en dan moet je er minder strikt mee omgaan. (Nederland tot op heden. De teloorgang van echte waarden is daarbij zeer beperkt gebleken). Les 1 De Belgische weg van een beperkt aantal (top-) monumenten aanwijzen en er strikt (museaal) mee omgaan heeft geleid tot rotte stedelijke gebitten, waarin de enkele gouden tanden (door te veel aan aandacht van conservators niet meer van oorspronkelijk) zijn ontstaan. Niet voor niets lijkt België te gaan kiezen voor de Nederlandse benadering om ruim (contextueel omgevingsgebonden) aan te wijzen. Het perspectief van de Raad van Cultuur is dat Nederland de weg terug inslaat. De volgende vraag is of het zinvol is om, nu het eind van de echt ingrijpende restauratieactivi teit nadert en er over wordt gegaan op in omvang aanzienlijk kleinere (fiscale) onder- houdssubsidies, een plots meer restrictieve benadering moet worden gekozen. Door zowel monumentenzorg als door het ministerie van VROM zijn grote bedragen gestopt in het inte grale herstel van de monumenten en andere waardevolle artefacten. Er rest een zeer kleine verbeteropgave. Dat maakt het onzinnig om het bereikte schitterde resultaat in de waag schaal te leggen. Les 2 De bereikte, in het algemeen goede, onder- houdstaat van de cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en historische nederzettingen in Nederland, kan met een betrekkelijk geringe overheidsinspanning in de toekomst worden gegarandeerd. Een kleine gemeenschapsbij drage wordt door de particuliere eigenaar gezien als een vorm van maatschappelijke waar dering voor het behoud. Het wegvallen van die waardering zal snel leiden tot het hechten van minder belang aan het behoud van (collectieve) waarden. De mogelijke vooronderstelling dat bij het wegvallen van de rijksbijdrage de regio nale en locale overheden het gat zullen dichten is naïef, zeker in een tijdsbeeld waarin het gemeentelijke belastinggebied van rijkswege wordt ingeperkt. Kortom, er is geen aanleiding om de ingezette lijn van ruim aanwijzen en er (door gemeente) ruim mee omgaan in de waagschaal te stellen. Want er is geen echt probleem! Beter kan volstaan worden met het bezien van de enkele procedurele problemen (onder meer de praktische rijksbemoeienis en de deels te gecompliceerde regelgeving). Maar nogmaals, dan gaat het niet om herijking van het beleid als geheel, maar om het wegnemen van overbo dige, procedurele en gegroeide oneffenheden tussen de bestuurslagen. Ap Timmermans is directeur van hüs en hiem welstands advisering en monumentenzorg in Fryslan V

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 2006 | | pagina 13