Dominant en kolossaal
Het bestemmingsplan Westerdokseiland in Amsterdam
Ernst Dienaar
De Gemeente Amsterdam heeft grote plannen met het
Westerdokseiland achter het Centraal Station. Te groot, vindt
Heemschut Amsterdam. De provinciale commissie verzet zich
tegen de bouw van een reusachtig gebouwencomplex en de
sloop van het voormalige Koloniaal Etablissement.
38
Heemschut
Al geruime tijd werkt de Gemeente Amsterdam
aan de vernieuwing van het zuidelijk deel van
de IJ-oevers. De opgetreden verschuiving van
het zeehavengebied in westelijke richting
bracht met zich mee dat het oostelijke IJ-oever-
terrein andere functies moest krijgen, die voor
een belangrijk deel ook zijn gevonden. Belang
wekkende gebouwen en havenloodsen verdien
den te worden gespaard en hun functies veran
derden in kantoren en woningen. Interessante
woongebieden zijn ontstaan. Inmiddels is nu
het westelijke deel van het IJ-oevergebied aan
de orde gekomen en enkele jaren geleden nam
de gemeenteraad het bestemmingsplan
Westerdokseiland aan, waartegen van verschil
lende zijden bezwaren werden ingebracht.
De commissie Amsterdam van de Bond
Heemschut had de ontwikkeling van de IJ-
oeverplannen met belangstelling gevolgd en zij
zag geen reden zich daartegen in het algemeen
te keren. Maar bij de Westerdokseiland-plannen
was dat anders. De commissie zag verschillende
aspecten van het ontwerpplan als minder
wenselijk, maar zij beperkte zich uitdrukkelijk
tot een onderdeel dat volstrekt diende te
worden bestreden. Het ontwerp betrof een
gebied dat zich uitstrekte voorbij de westkant
van het Centraal Station tot het gebied van de
silobebouwing.
Aan de zuidkant zou een reusachtig gebouwen
complex van 180 bij 60 meter moeten verrijzen
met een hoogte van ongeveer 46 meter. Verder
diende het voormalige Koloniaal Etablissement
te worden gesloopt. Het Etablissement kon
niet op de lijst van beschermde monumenten
worden geplaatst - en dat was te betreuren. Het
voorgestelde nieuwe complex zou zich ver in
het IJ gaan uitstrekken.
Bezwaren
De ruimtelijke vormgeving en de ruimtelijke
plaatsing vormen voor de commissie een aantal
gronden van bezwaren.
Het bestreden planonderdeel is, als grenzend
aan het wettelijk beschermde Amsterdamse
stadsgezicht, strijdig met deze bescherming.
Wetend van deze bescherming, hebben de
bouwplanontwerpers in de kolossale bouwom-
vang een aantal grote doorsnijdingen aange
bracht die zouden aansluiten op onder meer de
Keizersgracht. De commissie heeft in de daarna
gevoerde procedures erop gewezen dat zich
tussen het ontwerpgebouw en de binnenstad
een forse spoordijk bevindt die van de Keizers
gracht geen directe blik op het bouwwerk biedt.
Wel zou er van de omgeving van het noordelijk
gelegen Barentszplein een directe verbinding
zijn en die illustreert een hinderlijke belemme
ring op de doorkijk naar het IJ.
De buitengewone omvang van het ontwerp
neemt het uitzicht over het IJ in sterke mate
weg en de bedachte doorsnijdingen verhelpen
daaraan maar weinig, zodat de strijd met de
ruimtelijke situatie op onaanvaardbare wijze
wordt aangetast. Juist nu in de lengte van het
plangebied de Westerdoksdijk een boulevard
zou kunnen vormen, moeten volgens het plan
een aantal bouwsels langs het IJ verdwijnen.
Bij weglating van het voorgenomen bouwsel
- dat door gemeenteambtenaren zelfs 'de wrat'
wordt genoemd - kunnen de voorbijgangers,
voetgangers, fietsers en automobilisten genie
ten van een breed en ongehinderd uitzicht over
het wijde IJ. Uit een historisch oogpunt is een
onbelemmerd gezicht over het IJ van groot
ruimtelijke belang. De bedenkers van het
bouwontwerp hebben hiervoor kennelijk geen
inzicht getoond.
De voorgestelde sloop van het fraaie voormalig
Koloniaal Etablissement dat haaks op het IJ
staat en dat ook een historische waarde heeft
als vroegere opslagruimte voor de vaart op
Indonesië, is al eveneens strijdig met hand
having van het ruimtelijk karakter van het IJ-
oevergebied. Wij hebben voorgesteld dit
bouwwerk slechts te handhaven met sloop van
de aanbouwen die geen functie meer hebben.
Het ontworpen gebouw zou een ernstige
onderbreking vormen voor het ruimtelijke
zicht van het oosten en het westen uit over
het IJ. Het zou tevens het gezicht op het
beschermde stadsgezicht aantasten. Zeker
wanneer men zich plaatst op het westelijke
uiteinde van de vroegere Java- en Sumatrakade.
Ook zou de waterfunctie voor de doorvaart van
zeeschepen, zoals de talrijke cruiseschepen,
worden gehinderd. De gemeente heeft dit
ingezien en heeft een beschermingsdam
ontworpen. Toch moest de gemeente erkennen
dat er kans bestaat op een aanvaring wanneer
een binnenvarend schip enigszins uit het roer
loopt.
Ten slotte is daar de belemmering van het
doorzicht van Amsterdam-Noord uit op de
binnenstad. Juist nu het stadsdeel Noord bezig
is met de vernieuwing van de IJ-oever Noord,
is handhaving van de bestaande ruimtelijke
toestand een zaak die volle aandacht verdient.
De commissievoorzitter, architect Leen
Eelman, heeft in dit verband een reeks foto's
gemaakt en daarop naar schaal het uitzicht op
het gebouw getekend.
Wettelijke weg
De Rijksdienst voor de monumentenzorg had
zich bij het ontwerpbestemmingsplan er al over
uitgesproken dat het gebouw een zeer dominant
en kolossaal blok was. De dienst adviseerde nog
een 'minder kolossaal en transparant bouwwerk
mogelijk te maken, bijvoorbeeld door het maxi-
mumvolumepercentage terug te schroeven tot
zo'n 45 procent'.
De gemeente antwoordde hierop door de door
sneden terug te brengen tot 60 procent.
Toen de door de commissie in 2001 bij de
gemeenteraad ingediende bezwaren geen resul
taat hadden opgeleverd, werd de wettelijke weg
gevolgd en vroeg de commissie Gedeputeerde
Staten van Noord-Holland om een voorziening,
maar ook na een hoorzitting leverde dat geen
succes op. Vervolgens werd bij de Raad van
State, Afdeling bestuursrechtspraak, beroep
ingesteld en op 3 december 2003 deed de Raad
uitspraak, nadat schrijver dezes ter eerdere
zitting de zaak had bepleit.
Het beroep werd gegrond verklaard en het
aangevochten deel van het bestemmingsplan
werd vernietigd nu in het plan de richtlijnen
slechts indicatief waren aangegeven, 'zodat
onduidelijk is welke delen van het bebouwings-
vlak lagere bebouwing zullen krijgen dan wel
onbebouwd zullen blijven'.
Gedeputeerde Staten dienden dus het aange
wezen gebrek te verbeteren. De commissie zal
hierover worden gehoord. De uitspraak van de
Raad van State heeft de zaak echter niet tot een
einde gebracht en de commissie zal zich
daarom beraden wat haar verder te doen staat.
Mr. E. Dienaar is lid van de provinciale commissie
Amsterdam.
juni 2004