kend. Deze neogotische 'huisstijl' versterkte ook hun eigen identiteit. Pastoors en parochianen namen dan ook geen genoegen meer met de kleine 'waterstaatsker ken', tot 1850 gebouwd met overheidssubsidie, veelal opgetrokken in klassiek aandoende rond- boogvormen of in uiterst eenvoudige en tradi tionele baksteenmotieven. Deze gebouwen en zelfs middeleeuwse kerken ruimden het veld voor rijzige en aanmerkelijk grotere nieuwe kerken, vooral in neogotische stijl. Deze gebouwen straalden degelijkheid en zelfbe wustzijn uit en leken vaak voor de eeuwigheid gebouwd. Een goed voorbeeld is de karakteris tieke laatgotische hallenkerk van Cuijk aan de Maas. Deze maakte kort na 1900 plaats voor een veel grotere, kathedraalachtige kerk in neogotische vormen, ook al had Victor de Stuers als monumentenzorger bij de pastoor tevergeefs gepleit voor behoud en uitbreiding van het oude monumentale gebouw. Het stempel dat de bloei van het kerkelijk leven op de samenleving drukte en de vernieuwing van de kerkelijke architectuur zien we terug in twee trotse boeken: Neerlandia Catholica uit 1888 en De katholieke kerken in Nederland uit 1906-1914. In dat laatste boek, dat in afleverin gen verscheen, worden honderden nieuwe kerken beschreven. De afbeeldingen tonen ze, trots oprijzend in bleekroze steen, met glan zende leien daken en hoge spitsen: de mortel haast nog nat. Soms op de voorgrond de trotse bouwpastoor, in een enkel geval ernaast nederig de nog te slopen oude kerk. In een periode dat de steden begonnen te groeien en veel arbeiders de trek naar de industriesteden maakten, tekende de katholieke kerk haar invloed op het maatschappelijk leven door de bouw en inrichting van indrukwekkende kerken, pastorieën, kloosters en scholen. Dorpen en steden werden sinds de late negen tiende eeuw gedomineerd door deze katholieke complexen in neogotische stijl. Torenspitsen vulden in veel steden de fabrieksschoorstenen aan. In Eindhoven droeg een verguld Heilig Hart zijn boodschap aan de voorbijganger uit. Amsterdam kreeg in de Sint Willibrordus een stadskerk aan de Amstel met het silhouet van een Franse kathedraal. In Woerden kreeg de nieuwe Sint-Bonaventura een rijzige toren met hoekspitsen, om zo de treinreizigers te impone ren. In Nijmegen werd het Canisiuscollege een enorm internaat van bijna honderd meter in het vierkant, met een gevel die in detaillering het Amsterdamse Rijksmuseum naar de kroon stak. De clerus en de bisschoppen kozen veelal voor architecten en kunstenaars die ze kenden en die in staat waren om dergelijke gebouwen snel, degelijk en goedkoop te realiseren. Vaak was de bouw ervan toch nog een van de grootste en kostbaarste bouwprojecten van dorp of stad. Sommige gebouwen werden pas na lange jaren voltooid, terwijl interieurs bij jubilea en pastoorsfeesten steeds werden aangevuld met nieuwe meubels en glasramen. In die kerkgebouwen streefden opdrachtgever en architect naar eenheid van stijl. De glans van koper, zilver en goud, de kleuren van schilde ringen en glasramen, de beelden van heiligen en voorstellingen uit de heilsgeschiedenis moesten indruk maken op de bezoekers. Tezamen met het vormenspel der liturgie en de geur van wierook ontstond een beeld dat tot aan de Tweede Wereldoorlog karakteristiek zou zijn voor het katholieke kerkinterieur, dat de gelovigen als het ware op de knieën wilde drukken. Kerken als de Utrechtse Willibrordus en de Amsterdamse Krijtberg van A. Tepe, de Groninger Sint-Jozef en de Amsterdamse Dominicus van Pierre Cuypers laten dat beeld 1 en 2 Utrecht, de Sint-Catharina. In 1860-1861 door H.J. van den Brink van een laatgotische kloosterkerk omgevormd tot een haast Franse kathedraal met een weelde aan neogotisch meubilair. De fotograaf Hemsing maakte deze opname van het exterieur in april 1922. Rond 1960 is het interieur teruggerestaureerd en versoberd door de architect G.M. Leeuwenberg. 3 Haarlem, de nieuwe Sint-Bavo. Dit ontwerp van Jos Cuypers kwam tot stand tussen 1895 en 1930 en ontleent zijn kathedrale allure aan de kapellenreeksen, de torens en de vieringkoepel. 4 's-Hertogenbosch, de Sint-Jan. De gotische kathedraal is vanaf 1859 vrijwel ononderbroken gerestaureerd en onderging inwendig een neogotische verrijking en gedaanteverandering, waarbij het barokke meubilair het veld moest ruimen. 5 Breda, de Sint-Barbara. Ontworpen door Pierre Cuypers, vijfbeukig en met ruime galerijen. De twee fronttorens zijn nooit afgebouwd. De kerk werd in de jaren zestig heringericht maar is in 1969 alsnog gesloopt. 6 Roermond, de Sint-Christoffel. De laatmiddeleeuwse parochiekerk kreeg een neogotische torenbekroning. Deze opname is van voor de brand in 1982, uit het archief Peutz. De toren kreeg bij de herbouw na oorlogsschade een eigentijdse bekroning door F. Peutz. Al het beeld bij dit artikel is afkomstig uit het Foto- en Tekeningenarchief van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 2003 | | pagina 26