Laurenskerk in Alkmaar 'kanjer' Jan-Derk Gerritsen Het sluitstuk in 1519 van de bouw van kruisbasiliek de Laurenskerk in Alkmaar was het Laatste Oordeel. We hebben het over de voorstelling op het houten tongewelf. Het is op 9 sluitingsvakken boven het koor geschilderd door Cornelis Buys naar een ontwerp van Jacob Cornelis van Oostsanen. Het herstel ervan is nu wederom een sluitstuk en wel van de restauratie van exterieur en interieur van de gehele kerk. 40 Heemschut oktober 2002 Gewelfschildering in de Laurenskerk. Foto Edwin van den Brink. Als ook dit voltooid is, zullen de kosten onge veer even hoog uitkomen als de complete aanvulling van 30 miljoen euro, die staatssecre taris Van der Ploeg dit jaar mag toevoegen aan zijn rijkspot voor de Kanjers. Hoe je zo'n restauratie niet moet verrichten, heeft de erva ring met de gewelfschilderingen in de Ursula- kerk in Warmenhuizen geleerd. Algemeen worden die aan Jan van Scorel toegeschreven maar anderen beweren, dat ook dit een ontwerp is van Oostsanen. Er is wat afgesjouwd met dit scheppingswerk. Zelfs een 'commissaris des Konings' heeft daar in 1861 zijn ergernis over uitgesproken. Zie ook het artikel in ons tijd schrift van april 1997). Hij liet het onoordeel kundig herstelwerk stopzetten en gelastte - niets nieuws onder de zon - een onderzoek. De desbetreffende commissie constateerde, dat het ondoenlijk was nog iets herkenbaars terug te brengen op de planken, die al waren aange tast, ingewaterd, door verroeste spijkers verkleurd en amateuristisch behandeld. Dertig jaar gebeurde er niets, totdat Victor de Stuers en P.J.H. Cuypers voorstelden de planken eruit te halen en naar het Rijksmuseum in Amsterdam te brengen. Voor deze 'beeldenstorm door katholieken' ontvingen ze geen waardering. Cuypers werd in de kranten afgeschilderd als de man, die 'mocht hij ooit directeur van het Louvre worden, hij eigenhandig de Venus van Milo zou voltooien.' Berouw komt na de zonde De critici kregen achteraf gelijk. In een koepel van een bijgebouw van het museum werden de planken aangebracht en ter plekke gerestaureerd. Pas in 1964 gaan ze weer naar Warmenhuizen terug. Het loshalen van de planken en de ver huizing zelf veroorzaakten weer zoveel bescha diging, dat ze daar wel weer opnieuw konden beginnen. Toen bovendien in 1988 bleek, dat het gewelf zelf beter eerst gerestaureerd kon worden voor men verder ging, moesten de planken weer verwijderd worden. Nu gingen ze - heel wat zorgvuldiger - in 1990 naar het Centraal Laboratorium in Amsterdam. Maar ze waren nog maar net klaar voor transport of de kap van de Ursulakerk bleek aan herstel toe. Om een lang verhaal kort te maken: de lijdens weg werd in 1999 beëindigd toen minister Hedy d'Ancona het doek definitief kon laten vallen om de toenmalige Kanjer in volle glorie te tonen. Een gewaarschuwd man In Alkmaar hoeft dus geen schilder zich meer - ook niet met zijn ezel - aan deze steen te stoten. Tijdens de restauratie van de kerk zelf zijn de schilderingen geheel afgedekt en werd ter plaatse een 'atelier' binnen een steiger van 3 verdiepingen gebouwd. Daar worden alle werkzaamheden verricht: de restauratie, het schilderen, herstel van het hout, verslaglegging en documentatie. Alle werk aan het gebouw zelf en dus ook aan gewelf en koepel is al verricht. Maar ook hier geldt, dat ook door inwatering, verkleuring en beschadiging alleen restaurateurs met monnikengeduld het nog lang in de gewelven bij de schildering kunnen uithouden. Een verrassing In Alkmaar heeft men altijd gedacht, dat de voorstelling aan een ander gewelf, namelijk die aan het noordertransept, verloren is gegaan. Wat het toeval wil is echter meestal niet bekend. Wel heeft dat gewild, dat uitgerekend tijdens deze restauratie iemand een bundel planken in het Rijksmuseum heeft gevonden. Die lagen in de verwarmingskelder van het museum. De gedachte aan brandhout komt dan gauw op. Bij het loshalen van de bundel werden voorstellingen zichtbaar, die niet van vandaag of gisteren waren. Nader onderzoek wees uit, dat het die verloren gewaande planken waren. Daar was nog geen restaurateur met zijn handen aan geweest. Wel was het hout zelf en dus ook de voorstelling dermate aangetast door de zeer waarschijnlijk zeer oude tand des tijds, dat herstel op zichzelf moeilijk wordt, al wordt herstel in de oorspronkelijke staat weer wat makkelijker. Enkele fragmenten zoals de Veronica-doek of de St. Jacobstaf zijn nog redelijk herkenbaar. In hetzelfde atelier op de steiger in Alkmaar vindt ook de wedergeboorte plaats van deze kanjer-kandidaat. jf.D. Gerritsen is PR-medew erker van Heemschut Noord-Holland.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 2002 | | pagina 42