HET BEDENKELIJKE PANACEE HOOGBOUW Rutger Smook Bij het stedenbouwkundig beheer van historische binnensteden wordt in een groeiend aantal gevallen op onjuiste wijze omgegaan met het toelaten van hoogbouwprojecten in of in de directe omgeving van de binnenstad. Het beleid onderkent onvoldoende de gevaren van de hoogbouwmanie in binnensteden, ondanks de pogingen met hoogbouwvisies en -nota's tot legitimatie van een veelal verkeerd ingezet ruimtelijk beleid te komen. Een kritische beschouwing van het te laat geformuleerde beleid in Den Haag om de stad een 'omhoog strevend' profiel te verschaffen. 10 Heemschut Voorbeelden hoogbouwinitiatieven In veel Nederlandse historische binnensteden zijn hoogbouwprojecten al een bekend verschijnsel. Amsterdam kent sinds 1968 de torens van de Nederlandse Bank op het Frederiksplein en liet het kantoorgebouw behorend bij het Ibis hotel naast het Centraal Station tegenover de Prins Hendrikkade toe. Later komen aan de periferie van de binnenstad aan de Zuid-as, aan de IJ-oevers en op de Omval gebouwen tot stand die zich duidelijk onderscheiden van het kenmerkende hoogtebeeld van de rest van de stad. Utrecht 'worstelt' al sinds 1964 met de schaalverstoring van de Neudeflat nabij de Oude Gracht, die in 1973 zijn pendant kreeg met het Hoog Catharijne project. In Den Haag is de eerste keuze voor hoogbouw gemaakt in 1967 met het Transitorium aan de Zwarteweg. In 1975 woekert de schaalvergroting in het Spuikwartier door met de oprichting van de Ministerie torens A en B. In de laatste 5 jaar is het gebied 'tot volle wasdom' gekomen met de ontwikkeling van het project De Resident en de kantoortorens nabij het station Hollandsch Spoor en in het gebied van de Utrechtse Baan. In Rotterdam is in korte tijd een redelijk samenhangend hoogbouwbeleid opgezet en voor een groot gedeelte al uitgevoerd aan het Weena, rond de Coolsingel en op de Kop van Zuid. Op letterlijk kleinere schaal treden de laatste tien jaar ook in de binnensteden van Dordrecht, Leeuwarden, Deventer, Tilburg en Vlissingen hinderlijke doorbre kingen op van het overheersende hoogtebeeld van een Hollandse stad. Redenen keuze voor hoogbouw Al de genoemde projecten zijn niet gerealiseerd als 'vrucht' van een weloverwogen beleid te kiezen voor een 'andere duiding' van het bestaande hoogtebeeld van de stad. De projecten zijn derhalve in een min of meer toevallig ruimtelijk stedenbouwkundig beleids- vacuüm tot stand gekomen. Men heeft kennelijk bewust gekozen voor de vormgeving van een gebouw die niet direct passend is in zijn omgeving en die in ieder geval niet die vorm heeft gekregen aan de hand van een zorgvuldige stedenbouwkundige analyse van de situatie in zijn wijde stedenbouwkundige context. Het lijkt erop dat de architect of de ontwikkelaar in het planvoorbereidingsproces het voortouw hebben genomen, terwijl dit eigenlijk door de stedenbouwkun dige discipline zou moeten zijn gedaan. In deze zin spelen eerder economische en misschien architectoni sche aspecten een rol. Het nastreven van een duurzaam beleid en een afgewogen ontwikkelingsvisie, die recht doet aan de belangen van het behoud van een histo risch stedenbouwkundig beeld, lijken minder gewicht in de schaal te leggen. In de genoemde gevallen wordt de keuze voor de reali satie van hoogbouw beredeneerd vanuit een uiterst triviale overweging, namelijk die van opbrengst maxi malisatie. In een hoogbouwproject zijn nu eenmaal meer uitbaatbare vierkante meters te maken, waarbij de opbrengst uit het ontwikkelingsproces voor alle procesparticipanten (opdrachtgever ontwikkelaar, belegger, bouwer en gemeente) aanzienlijk vergroot kan worden. Dat in dit streven naar, wat in het jargon heet 'het haalbaar maken van het plan', minder rende rende overwegingen als die van passendheid in een bestaande historisch belangrijke stedenbouwkundige structuur niet in beschouwing worden genomen, spreekt voor zich. Gevolgen van de realisatie van hoogbouwprojecten. Er wordt bij de besluitvorming in alle voorkomende gevallen van uitgegaan dat de realisatie van een hoog- oktober 2002

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 2002 | | pagina 12