Ligging
32
Heemschut
december 2000
bere dreiging maar als uitnodiging tot bewust
wording en verdieping. Het kloosterkerkhof als
hart van het abdijcomplex van Lilbosch drukt
een typische Cisterciënser dimensie van de
geestelijke weg uit. Volgens de Cisterciënser
traditie zijn namelijk niet de sterkste kanten van
de mens de beste springplank om God te berei
ken; veelmeer zijn juist de broosheid en vergan
kelijkheid van het menselijk leven bevoorrechte
plekken om God te ontmoeten. Want juist daar
mag en kan de mens ervaren hoe het goddelijk
Geheim zo maar om niet de mens tegemoet
komt in een wonder van ontfermende en afda
lende liefde.
Op Lilbosch vindt deze Cisterciënser dimensie
van de geestelijke weg niet alleen een stenen
belichaming. Ook het cultuurlandschap waarin
het abdijcomplex gelegen is, vertolkt dezelfde
monastieke ervaring. Toen de Abdij in 1883
gesticht werd, troffen de monniken er behalve
de oude hoeve ook een uitgestrekt moerasge
bied aan in het dal van een vroegere zijarm van
de Maas. Precies een locatie die aansloot bij de
oeroude en welbewust beleefde Cisterciënser
traditie om abdijen te stichten op bij voorkeur
woeste en ruige, onontgonnen plaatsen, wegge
scholen in een beekdal of vallei. Allereerst
bewerkt zo'n ligging als vanzelf de zo verlangde
afzondering van de wereld. Vervolgens zit er
in die Cisterciënser voorkeur voor dalen en
valleien een reactie op de gewoonte van de
Middeleeuwse (en ook wel latere) Benedictijnen
om hun abdijen te bouwen op een berg of
heuvel, waarin deze uitdrukken en inprenten dat
het geestelijk leven een voortdurend klimmen
en stijgen is, God tegemoet. Cisterciënsers
leggen het accent anders: het geestelijk leven is
wel een strijd, maar dan een strijd tot steeds
diepere ootmoed en dieper afdalen in de eigen
broosheid, om zo als het ware nog meer Gods
barmhartige liefde tot afdalen te verlokken.
Daarom houden Cisterciënsers van de laagste
plaatsen, van dalen en valleien, die hun visie op
God en de geestelijke weg aanschouwelijk
uitdrukken en helpen beleven. Het dal van een
vroegere zijarm van de Maas actualiseert op
Lilbosch die oude traditie. Het is tevens de plek
waar de monniken van Lilbosch hun klooster-
landbouw beoefenen.
Agrarisch bezit
Abdij Lilbosch als agrarisch bedrijf omvat ruim
120 hectare cultuurgrond. De hoofdtak wordt
gevormd door akkerbouw, met name de teelt
van suikerbieten en diverse granen. Daarnaast
worden er scharrelvarkens en zoogkoeien
gehouden. Bovendien is ervoor eigen gebruik
een moestuin en een boomgaard en worden er
enkele melkkoeien gehouden voor de productie
van eigen kaas, boter en kwark. Reeds kort na
de stichting van de Abdij verrees in 1887 achter
en naast het klooster een monumentale boerde-
rij, opgezet rond twee binnenhoven. Het exte
rieur van deze boerderij is sindsdien vrijwel
ongeschonden bewaard gebleven. Gaandeweg
werd het moerasgebied ontgonnen tot land
bouwgrond, om zo een bestaansmogelijkheid te
bieden voor de kloostergemeenschap. Steeds
heeft Lilbosch de landarbeid in ere gehouden,
niet alleen als inkomstenbron, maar tevens als
bron van geestelijk leven. De monniken leven
niet als herenboeren van de arbeid van anderen
of als renteniers, maar rijpen door de aardse
arbeid in eenvoud en nederigheid des harten,
groeien door de weerbarstigheid en weersaf
hankelijkheid van de landarbeid in dienstbaar
heid en overgave en weten zich in concrete aan
den lijve tastbare verbondenheid met het grote
geheel van de schepping en met allen die
werken om den brode.
Ontginnen in brede zin
De monniken van Lilbosch hebben dus htm
moerasdal ontgonnen. Dat woord ontginnen
moet echter niet begrepen worden in de uitslui
tend economische en exploitatieachtige beteke
nis die het woord in onze moderne oren heeft.
Ontginning in de Cisterciënser traditie wil
zich geplaatst weten in de lijn van de bijbelse
opdracht aan de mens om als representant van
God de schepping te beheren en te bewerken.
De mens als 'beeld van God' is geroepen om zó
om te gaan met de hem toevertrouwde aarde als
God het zou doen, opdat alle dimensies en
potenties van de schepping kunnen oplichten.
En de economische potentie is daarvan slechts
een smal deel. In bijbels en christelijk licht is
niet de maagdelijke, ongerepte natuur de
hoogste waarde en is het ideaal niet: laat de
mens zich in Gods naam terugtrekken en de
natuur terug haar gang laten gaan. Als zou het
schepsel mens geen organisch en integrerend
deel van de schepping uitmaken. In bijbels en
christelijk perspectief is de mens als beeld en
representant van God juist de kroon van de
schepping krachtens uitverkiezing en roeping
van Godswege, om de schepping te voltooien
door zijn menselijke bijdrage. Die bijdrage kan
variëren van ontvangend genieten en dankend
stem geven aan de schepping tot bebouwen en
bewerken. Niet moet de mens zich terugtrek
ken uit de natuur, maar wel moet de mens zich
terugtrekken uit zijn zelfbewerkte versmalling
en vervreemding, die erin bestaat alleen nog
maar economisch en exploiterend te kunnen
zien, beleven en bewerken.
Schoonheid oogsten
De voltooiing van de schepping door de
bijdrage van de mens levert een - wat men zou
kunnen noemen - cultuurlandschap op: in
cultuur gebrachte natuur, zodanig dat er een
werkelijk 'landschap' ontstaat en er iets van de
Schepper kan oplichten. 'Cultuur' als uiting
van 'cultus'. Vanuit die belevingswereld hebben
Cisterciënsermonniken door de eeuwen heen
woeste grond ontgonnen en pogen zij ook met
het landbouwbedrijf van Abdij Lilbosch de
landbouw te beoefenen. Een aangepast bouw
plan en milieubewuste teeltwijzen, gecombi
neerd met zorg voor landschap en natuur
hebben van het domein van Lilbosch een rijk
en boeiend cultuurlandschap gemaakt. Naast
de noodzakelijke financiële opbrengst oogsten
de monniken er niet-econoinische maar reële
waarden als schoonheid, veelkleurigheid en
bontheid van soorten planten en dieren.
Beroemd bij biologen zijn de populaties vleer
muizen, libellen en amfibieën op Lilbosch. De
oorspronkelijke flora en fauna van moeras en
broekgrond heeft zich dank zij de nooit geper
fectioneerde drooglegging pleksgewijs kunnen
handhaven. En nu de laatste decennia Limburg
langzaam verdroogt, pogen de monniken van
Lilbosch wat hun domein betreft een tegenbe
weging op gang te brengen door bewaard
gebleven stukjes moeras en plekken met kwel
water te vergroten en verder te extensiveren.
De potentie van hun gebied vraagt er als het
ware om. En verlies aan bonte veelvormigheid
van natuur in hun onmiddellijke leefmilieu zou
ook verlies betekenen aan concrete aanschou
welijkheid van de geestelijke weg van de
monnik. Aan de vreugde die de Schepper
kennelijk heeft aan de bijna onbegrensde bont
heid van de schepping, mag de monnik aan den
lijve de vreugde leren om de veelvormigheid en
andersheid van zijn medebroeders. Het spreek
woord 'gelijke monniken, gelijke kappen' mag
dan aan de buitenkant wel waar schijnen, maar
de omvormingsweg die het monnikenleven is
weet beter. De stenen van het abdijcomplex van
Lilbosch en het omringende cultuurlandschap
getuigen ervan.
De Cisterciënserabdij Lilbosch, Pepinusbrug 6,
6102 RJ Echt, is in beginsel niet te bezichtigen;
uitsluitend voor groepen wordt soms een uitzonde
ring gemaakt, na voorafgaande telefonische
afspraak met de gastenpater, tel. 0415-481253.
De Abdij beschikt tevens over een gastenvleugel,
waar gasten enige dagen tegen kostprijsvergoeding
kunnen verblijven voor stilte en bezinning; vooraf
reserveren bij de gastenpater is gewenst.
Broeder Malachias Huyink o.c.s.o., de auteur van
dit artikel, is in 1982 ingetreden als monnik van
Abdij Lilbosch. Hij is onder meer belast met de
leiding van het landbouwbedrijf van de Abdij. Voor
dit artikel heeft hij mede gebruik gemaakt van
enige gedachten die hij eerder had uitgewerkt in
zijn artikel 'Abdij Lilbosch als agrarisch bedrijf in
het themanummer 'Lilbosch/Haeselaarsbroek' van
het Natuurhistorisch Maandblad (april 1997).