Veranderingen gebruik
Agnietenkapel door de eeuwen
36
Heemschut
december 1999
•"**v
Prof. Asselbergs (I): we hebben je nog
steeds nodig Coen! Prof. Temminck Groll (r):
Als het zo mag zijn mag ga ik graag nog een
tijdje met dat alles door!
riaal en de bewerking daarvan evenmin authen
tiek als het musiceren zelf dat volledig kan zijn.
Een strenge voorwaarde is uiteraard, dat we
écht precies weten wat de 'bedenker' ofwel
ontwerper zich voorstelde en dat er géén
geschiedenis 'bedacht' wordt. Essentieel
daarbij is dat het object, de structuur, nog in
herkenbare vorm bestaat, of volledig bekend is.
Een complicerende factor bij gebouwenrestau
raties is, dat we dikwijls niet alleen met één
ontwerper te maken hebben, maar ook met één
of meer soms zeer verdienstelijke, aanpassers of
eerdere restaurateurs. Bovendien is vaak het
authentieke verhaal van de totale gebruiksge-
schiedenis boeiender en instructiever dan al die
afzonderlijke fasen op zich zelf. Steeds zal dit
alles bij een restauratie tegen elkaar èn tegen de
huidige gebruikseisen en de constructieve
noodzakelijkheden moeten worden afgewogen.
4)
Maar: authentiek materiaal, verweerd en wel,
blijft natuurlijk altijd het allerfijnste en het
meest overtuigend.
De kapel is gebouwd in 1470. Ligging en
bouwvolume zijn toen bepaald, evenals aspec
ten van structuur, constructie en afwerking.
Belangrijke aspecten zijn de éénbeukigheid en
de aanwezigheid van een tussenvloer in het
schipgedeelte ten behoeve van de kloosterzus
ters (zie tekening). Zoals bij de meeste kapellen
van vrouwenkloosters was er geen toren maar
alleen een klokkenstoel of dakruiter (zie Jargon,
pag. 21). Na de reformatie krijgt de stad de
beschikking over de kloosterterreinen en wordt
in 1632 het Atheneum Illustre hier gehuisvest.
De belangrijkste aanpassingen zijn: onder het
gotische houten tongewelf wordt een vloer
gelegd; in de kapruimte komt de bibliotheek.
De tussenvloer wordt doorgetrokken zodat er
twee zalen ontstaan. In 1847 wordt een weinig
fraaie achtergevel aan de Oudezijds
Voorburgwal gebouwd; in 1864 wordt de kapel
jongensschool doch wordt in 1899 afgekeurd
voor dat doel, waarna er een meisjesschool in
wordt gehuisvest (sic!). In 1877 wordt het
Atheneum universiteit, de centrale plek is dan al
de Oude Manhuispoort. In het begin van de
20ste eeuw valt het besluit om de Agnietenkapel
weer bij de Universiteit te betrekken en deze als
'geboorteplek' een ereplaats te geven. Zo komt
in 1919-'21 een uitgebreide en consciëntieuze
restauratie tot stand (zie tekening A.A. Kok). 5)
Daarbij bouwde architect Kok ondermeer een
trap in die nog steeds de 'Kok-trap' wordt
genoemd, en hij reconstrueerde het dakruiter
tje: een silhouet kan ook zonder het authentieke
materiaal terugkomen. Kok werd later secretaris
en redacteur van de in 1911 opgerichte Bond
Heemschut. Anno 1999 is de kapel in gebruik
als Universiteitsmuseum met - nèt als bij het
Anne Frankhuis - het gebouw zélf als eerste
museumstuk. Door allerlei inbouwsels ging de
helderheid erg achteruit, en ook nu moet er
bouwkundig weer het nodige gebeuren.
Met dit verhaal wilde ik iets laten zien van de
twee invalshoeken die er bestaan ten aanzien
van de betrokkenheid bij wat er in het verleden
is gebouwd: die van de architectuurhistorici en
die van de monumentenzorgers. We hebben
elkaar nodig.
Taak monumentenzorg
De architectuurhistoricus zoekt naar de achter
gronden die aan een ontwerp ten grondslag
liggen. Vandaar uit wordt dan de plaats van het
object in de geschiedenis van het bouwen en de
bijdrage daaraan bepaald. Een verdwenen
object kan daarbij even belangrijk zijn als iets
dat nog bestaat. De Utrechtse Mariakerk en het
Haagse Huygenshuis zijn daarvan uitstekende
voorbeelden. Vanuit de monumentenzorg
daarentegen zoekt men naar de bijdrage die een
historisch object - los van de mate van origina
liteit - levert aan het visualiseren van de
geschiedenis van de plek waar het zich bevindt
en van de cultuur waarvan het deel uitmaakt.
De taak van de monumentenzorg is dan ook om
ervoor te zorgen, dat zulke een object of struc
tuur die rol zo goed en overtuigend mogelijk
zal kunnen blijven vervullen, al is het maar door
zorg voor de omgeving.
Spanningsveld
Opvallend is dat het bij restauratiediscussies
vaak de kunsthistorici zijn, eigenlijk de mensen
van de abstractie van het woord, die het meest
de nadruk leggen op het authentieke materiaal,
vertrouwd als zij zijn met schilder- en beeld
houwkunst. De architecten - de mensen van de
materie- kijken toch snel naar de abstractie van
het vroegere ontwerp, zij immers zijn
vertrouwd met het materialiseren van abstrac
ties. Een monumentenleven lang probeerde ik
bruggen te slaan tussen deze twee invalshoeken
en dat ik dat tenslotte ook mocht doen in de
stad waar ik het leven begon, zou lijken op het
sluiten van een cirkel. Het is een wonderlijke,
boeiende en ook weer erg vanzelfsprekende
ervaring om - na een heel monumentenleven
buiten Amsterdam om - in zo'n late fase toch
weer bij allerlei zaken (restauratie Anne
Frankhuis en Agnietenkapel, red.) in je geboor
testad betrokken te raken.
Noten
1) H. Bollebakker; Vijftig jaar liefde voor mo
numenten, In: Heemschut 1996/no 5, pp 28-30.
2) C.L. Temminck Groll; Materie en abstractie.
AfscheidscollegeAmsterdam 1999. Verschijnt
geannoteerd en geïllustreerd in Monumenten,
december 1999.
3) W. Denslagen, Nostalgie en m.odemism,e in de
monumentenzorg. Oratie, Utrecht 1999.
4) A.F.F.M. Asselbergs; Niets is zo veranderlijk
als eenm.onument. Oratie, Nijmegen 1999. Voor
samenvatting zie Heemschut 1999/no S, pp 34-
36.
5) De Agnietenkapel, Gedenkboek. Amsterdam
1921. Tekening A.A. Kok p. 70.
Drs. J.J. Bollebakker is bestruurslid van de Bond
Heemschut en lid van de redactieraad..