oktober 1997
Heemschut
31
1974) en werd gebouwd in de jaren 1934-1935.
Vanwege haar drie volledige glasgevels, maar
ook vanwege de schok die de moderne architec
tuur naast de Romaanse kerk in het kleine
stadje van zo'n 35.000 inwoners teweeg bracht,
kreeg het gebouw al snel een bijnaam: het
Glaspaleis. Het werd gebouwd in opdracht van
de stoffenhandelaar Schunck, die zijn bedrijf in
de bloeiende mijnstad een prominentere plaats
wilde geven. Schunck, daarin aangespoord
door burgemeester Van Grunsven, gunde de
opdracht aan architect Frits Peutz, die zich juist
in die periode als een belangrijke vormgever
van de stad begon te ontplooien. Wie het werk
van Peutz van de periode vlak vóór het
Glaspaleis kende, had kunnen weten wat men
kon verwachten.
Nieuwe Bouwen
Vanaf 1929 hanteerde Peutz namelijk een
vormentaal die zich in Nederland verwant
toonde met het werk van Dudok en de
Functionalisten van het Nieuwe Bouwen.
Inderdaad schiep Peutz aan de Heerlense markt
een gebouw dat in kwaliteit gemakkelijk naast
de Van Nelle-fabriek in Rotterdam of
Sanatorium Zonnestraal in Hilversum is te
plaatsen. Wat het Glaspaleis echter een bijzon
dere plaats in de architectuurgeschiedenis
geeft, is dat het niet vanuit dezelfde architec
tuuropvatting is gerealiseerd als deze beroemde
voorbeelden van Nederlandse bouwkunst.
Architecten als Stam, Duiker, Van Eesteren,
Oud e.a. redeneerden vanuit de visie dat er een
nieuwe eigentijdse bouwkunst geformuleerd
diende te worden die resoluut met de geschie
denis diende te breken. Vorm en materiaal
dienden tegemoet te komen aan de noden en
de eisen van de eigen tegenwoordige tijd. Geen
hout en baksteen maar staal en beton, geen
geslotenheid maar openheid met veel glas,
nieuwe constructiemethoden, geen ornamen
ten en monumentaliteit maar functionele
vormen en indelingen, geen spitse daken maar
dakterrassen als 'herwinning' van de verloren
gegane grond, alles met het credo: licht, lucht
en zon. De dynamiek van de eigen tijd werd
benadrukt door de vormentaal te ontlenen aan
de ultramoderne scheeps- en vliegtuigbouw.
Peutz daarentegen zag juist de genoemde
elementen van het Nieuwe Bouwen als een
voortzetting van het traditionele en geen
manifest van het nieuwe maar een natuurlijke
ontwikkeling in de architectuur. Voor Peutz
waren deze vormen en materialen geen wet. Hij
gebruikte deze wanneer dat om welke reden
dan ook gewenst was.
Baksteen werd het niet
Bij het ontwerp van het Glaspaleis vroegen
de omstandigheden nu juist om die vormentaal
hoewel de opdrachtgever eerst zijn heil wenste
te zoeken in een baksteengebouw met de voor
een warenhuis gebruikelijke lichthof. Schunck
oriënteerde zich daarbij eerst op de architec
tuur van de grotere Nederlandse warenhuizen
van Vroom Dreesman en had een korte
liaison met de huisarchitect Jan Kuyt. Toen
dat niet het gewenste resultaat opleverde kwam
Peutz in beeld. Al snel werd duidelijk dat twee
wensen onverenigbaar met elkaar waren: de
lichthof en de gedachte de voorraad op de
winkelvloer uit te stallen en niet meer zoals
gebruikelijk in depot te houden. Schunck
ontleende dat laatste idee aan de nabijgelegen
markt en zag zijn toekomstige gebouw als een
stapeling van markten. Met een lichthof ging
op een perceel van circa 30x30 meter teveel
vloeroppervlak verloren en geen lichthof bete
kende groot verlies aan daglichttoetreding.
Oplossing bood het systeem van de glazen
vliesgevel van het Nieuwe Bouwen. De glas
gevel was de meest directe expressie van de
nieuwe constructiemethoden van staal en
beton, waardoor de buitenmuur als drager van
de constructie als het ware was weggevallen en
het glas in de plaats ervan het gebouw een zeer
grote openheid kon bieden. Toen bleek dat de
instabiele ondergrond van het perceel in
Heerlen slechts bestreden kon worden met een
paddestoelconstructie en betonnen vloerplaten,
lag een consequente keuze voor het materiaal
van het Nieuwe Bouwen voor de hand. Zo zag
Peutz dat zelf ook: een consequente betoncon
structie. Hij vergat echter te vermelden dat zijn
eigen 'traditionalistische' architectuuropvat-
ting wel degelijk in het gebouw doorklinkt. In
de belangrijkste verkoopruimten, de entreehal
en de eerste verdieping, gebruikt hij gladde
paddestoelzuilen waardoor deze in verhouding
tot de werketages met achthoekige kolommen
als traditionele 'etages nobles' opgevat kunnen
worden. Ook lijkt de gehele opbouw van etala
ges en luifel (basement), de vijf etages (schacht)
en de dakwoning (kapiteel) klassiek en heeft de
passage op de begane grond klassieke voorlopers.
Van Nelle-fabriek geciteerd
Peutz bouwde met het Glaspaleis voort op de
eerder genoemde voorbeelden van het Nieuwe
Bouwen en citeerde met de ronde erker van de
dakwoning rechtstreeks uit de Van Nelle-
fabriek. Vernieuwend was wel een ingenieus
ventilatie-systeem dat op een natuurlijke wijze
warme lucht langs de glasgevel afvoerde en
koude lucht aanzoog. En ook de opgave het
gebouw in een van oorsprong middeleeuwse
setting en naast een Romaanse kerk te plaatsen,
heeft Peutz meesterlijk en zonder weerga opge
lost. Nu de architectuurgeschiedenis ook het
traditionalisme als modernisme durft omarmen
en anderzijds veel meer oog bestaat voor de
doorwerking van de geschiedenis in het werk
van de Functionalisten, krijgt het Glaspaleis
steeds meer die waardering waar het recht op
heeft: een topstuk van Nederlandse architectuur.
Renovatie in jaren '70
Het gebouw was tot midden jaren '00 modehuis,
daarna werd het verbouwd ten behoeve van
kantoorruimte en 'shops'. Bij die renovatie in
de jaren '70 werd het karakter van het gebouw
meedogenloos geweld aangedaan. Het transpa
rante glas werd vervangen door bruin getint
glas, de smalle stalen De Vries Robbé Co-
vensterprofielen door plat aluminium, de hoge
entree-hal gesplitst door een tussenverdieping
en de prachtige passage opgeofferd aan meer
winkelruimte.
Sloop voorkomen
Toen het gebouw enige jaren geleden vrijwel
leeg kwam te staan en van eigenaar naar eigenaar
verhuisde, werd de optie tot sloop serieus geuit.
Een werkgroep van architectuurliefhebbers
probeerde op basis van die reële bedreiging het
gebouw versneld op de rijksmonumentenlijst te
plaatsen. Dit initiatief is waarschijnlijk de redding
geweest. Het heeft de discussie tussen gemeente,
eigenaar, monumentenzorg en lobby tot behoud
opengebroken en er volgden uitgewerkte
plannen tot behoud. Uiteindelijk heeft de
gemeente het gebouw aangekocht en daartoe
de ontwerpers van de genoemde plannen, Jo
Coenen (namens de eigenaar) en WielArets
(namens de werkgroep), gecombineerd een
haalbaarheidsstudie laten maken. Hun plan,
gemaakt vanuit een grote affiniteit met het
werk van Peutz, brengt het gebouw voor een
zeer groot deel weer terug in de oorspronkelijke
staat maar het gebouw wordt ook uitgebreid. De
gemeente is namelijk van plan er diverse cultu
rele instellingen in onder te brengen, hetgeen
echter meer vloeroppervlak vraagt dan het
Glaspaleis kan bieden. Te noemen zijn onder
meer het architectuurcentrum Vitruvianum,
het museum De Stadsgalerij, de Muziekschool,
aktiviteitencentrum Hee-Art en het Filmcafé.
Deze functies vergen veel aanpassingen die
uiteraard oorspronkelijk niet voorzien waren.
De betrokkenheid van Monumentenzorg zal
derhalve niet gering zijn. Want, hoewel de
initiatieven tot behoud ertoe geleid hebben dat
de versnelde procedure tot plaatsing op de lijst
in hoger beroep is stopgezet, is het zeker dat
het in 1998 direct als rijksmonument wordt
aangewezen. Hierbij snijdt Heerlen zich zeifin
de vingers. Een gemeentelijke monumenten
verordening laat reeds jaren op zich wachten
en wordt tegengehouden door een onterechte
angst voor schadeclaims. Het gevolg is dat de
behandeling van de bouwvergunning rechtst
reeks in Zeist wordt behandeld en niet door
een gemeentelijke monumentencommissie.
Voorlopig mag dit de pret niet drukken.
Volmar Delheij is medewerker van het
Vitruvianum. te Heerlen.