Nieuwe zwier en edele eenvoud
Anne-Marie ten Cate
Nieuwe onderzoeksresultaten over 18de eeuwse bouwkunst op Jaardag KNOB
Op 25 januari j.l. was de Koninklijke Oudheidkundige Bond te
gast bij de Universiteit van Utrecht om met een symposium het
nieuwe jaar in te luiden.
Het onderwerp van deze dag was de 18de eeuw, tot voor kort de
meest onderbelichte periode van de Nederlandse architectuur
geschiedenis. Het Symposium werd ingeleid door prof. Koen
Ottenheym
34
Heemschut
april 1997
In de pauzes werden de genodigden in de gele
genheid gesteld de verschillende stijlkamers uit
die periode te bezoeken, die door de bankier
Kol in 1907 onder leiding van architect
P.J. Houtzagers in de uitbouw aan de achter
zijde werden geplaatst.
Nadat het onderzoek van de Werkgroep
Neoclassicisme (Universiteit Leiden) in 1989
resulteerde in de tentoonstelling 'Edele
Eenvoud' in paviljoen Welgelegen in Haarlem
en er tegelijkertijd twee boeken over dit
onderwerp verschenen, bleef het geruime
tijd stil.
De 18de eeuwse Nederlandse architectuurge
schiedenis bevindt zich, zoals deze studiedag
bewees, momenteel in een onderzoeksfase.
Menig onderzoeksresultaat, waaronder twee
proefschriften, zijn de komende tijd te
verwachten; een tipje van de sluier werd alvast
opgelicht. Eind 17de eeuw was er zoals in het
werk van Dortsman aan de Amstel nog sprake
van een sobere, harmonieuze architectuur. Al
spoedig zou echter de vormentaal van de interi
eurs, met rijke ornamentiek, naar buiten
vertaald worden. Huis Schuylenburg(1715)
van Daniël Marot en ook de verbouwing van
Huis ten Bosch in Den Haag zijn daar voor
beelden van. Marot, Van Bauerscheit en Van
Logteren waren decorateurs en bouwkundig niet
theoretisch onderlegd.
Deze toepassing van 'nieuwe zwier' op het exte
rieur zou uit Frankrijk zijn overgewaaid, maar
daar is in feite veel minder sprake van ornamen-
tale overdaad. Het begin van de 18de eeuw staat
nog in het teken van deze decoratieve kunst; de
uitbundige, decoratieve interieurkunst die in
feite in steen wordt vertaald en ook op het exte
rieur wordt toegepast. Het beste voorbeeld
daarvan is Herengracht 47 5 in Amsterdam uit
ca 1730.
Al voor 17 5 0 bekritiseerde Pieter Rendorp,
burgemeester van Amsterdam, het verval van
de architectuur bij gebrek aan theorie en juiste
smaak. Er was sprake van overdaad aan orna
menten en onjuist gebruik van de klassieke
orden. Deze intellectueel vertaalde uit het
Frans de verhandeling over de Vijf Orden van
d'Aviler.
Theoretisch onderlegde architecten waren er
niet werkzaam en hij pleitte voor beter bouw
kundig onderricht. In 1765 werd de Amsterdamse
Stadsacademie gereorganiseerd waarbij Jacob
Otten Husly werd aangewezen als een der direc
teuren.
Van Baurscheit jr.
Mevrouw I. Breedveldt Boer schrijft een proef
schrift ovtvjan Pieter van Baurscheit de Jonge
(1699-1768). Dit onderzoek, zij is nu halver
wege, vindt voornamelijk plaats in België en
Zeeland waar Van Baurscheit werkte. Opgeleid
in het beeldhouwatelier van zijn vader werd hij
o.a. stadsarchitect van Antwerpen. In archieven
is veel van hem bewaard o.a. een lijst van zijn
werken, briefwisselingen en rekeningenboeken
vanaf 1736.
Vanaf 1741 geeft hij les aan de Academie, een
onafhankelijke afdeling van het Lukasgilde,
hetgeen hem grote opdrachten brengt. Onder
andere van de familie Van Susteren aan de
Meier in Antwerpen.
Hij wordt genoemd in Den Haag als tweede
architect naast Marot van het Huis Huguetan
aan het Lange Voorhout 34. (In 1761 door
Pieter de Swart uitgebreid). Andere werken
van Baurscheit de Jonge zijn het gesloopte Van
Dishoeckhuis in Vlissingen (voor het behoud
waarvan ook Heemschut heeft gevochten) en
het gebombardeerde huis aan de Lange Delft
84 te Middelburg. Het auteurschap van het
stadswoonhuis van Van derPerre (nu recht
bank), naar voorbeeld van het Franse Hotel,
eveneens in Middelburg is nogal omstreden.
Van der Perre zelf had vele architectuurboeken
en in de correspondentie tussen de heren
spreekt Van Baurscheit zijn ongenoegen uit
over de maatvoering van de raampartijen.
Van Baurscheit ontwierp verder buitenplaatsen
rondom Antwerpen, entrees en hekwerken.
Een ander aspect van het werk van Van
Baurscheit vormen de ontwerpen voor
feestarchitectuur.
Pieter de Swart
Aan de Universiteit van Amsterdam verricht
Freek Schmidt post- doctoraal onderzoek naar
leven en werk van Pieter de Swart (1709-1773)
hofarchitect onder Prins Willem IV. Hiermee
wordt het onderzoek waar professor Ozinga in
de jaren dertig mee startte voltooid. Een fantas
tische vondst tijdens het onderzoek was de
veilingcatalogus van de nalatenschap (waar
onder boeken, tekeningen, tractaten) van De
Swart in het archief in Petersburg, welke een
bron aan nieuwe gegevens opleverde.
De Swart, meester timmerman te Breda, werd
belast met de versieringen rondom de intocht
van de Prins in Breda in 1737, waarna hij steeds
meer opdrachten kreeg. Van 1745 tot 1747
werd hij door prins Willem naar Parijs
gestuurd en volgde bij J.F. Blondel 6 dagen per
week onderwijs van 8-21.00 uur! Bij terug
komst in Den Haag werd hij belast met het
ontwerpen van een vernieuwd stadhouderlijk
kwartier. Het bleef door de plotselinge dood