Ifi Neo-renaissance Kritiek Akoestische puinhoop Herwaardering Stadsgehoorzaal Het geheel werd geplaatst achter een reprensentatieve gevel aan de Bree- straat. Natuurlijk moest deze gevel de bezoeker duidelijk maken dat zij hier een kunsttempel binnen ging. Knuttel koos bij dit gedeelte van zijn ontwerp voor een voorname, maar feestelijke neo-renaissancestijl. Door de midden partij van drie traveeën iets naar voren te plaatsen en te voorzien van rijke decoraties in de vorm van beeldhouw werk, werd geheel duidelijk waar de bezoeker zich kon laven aan de minzame muze van de muziek. Het is zeer goed mogelijk dat Knuttel bij dit gebouw niet alleen voor de neo-renaissance koos omdat het een voorname en populaire stijl betrof, maar ook als een hommage aan de vele 17de-eeuwse renaissance- gebouwen die Leiden rijk was en nog steeds is. Niet iedereen kon zich vinden in het ontwerp van Knuttel. Zijn ontwerp ondervond vooral in vakkringen nogal wat kritiek. De kritiek beperkte zich veelal tot het ontwerp van de voorgevel. Echter ook voorstanders van het ontwerp lieten zich horen, zoals de Rotterdamse architect Jan Verheul. Dat Verheul als oud-studiegenoot van Knuttel en als medeleerling van E. Gugel aan de Polytechnische School van Delft een positief oordeel velde, verwonderde haast niemand. Knuttel overleefde de kritiek op de keuze van de bouwstijl, maar de kritiek op een heel ander vlak bleek fataal voor zijn loopbaan. Over het overschrijden van de begroting met 2 5.000,- werd een vernietigend rapport geschreven, hetgeen resulteerde in het ontslag van Knuttel als stadsar chitect. Knuttel zocht het niettemin hoger op en werd in 1892 benoemd tot Rijksbouwmeester voor de Lands- gebouwen. Een functie die hij met succes, vooral op het organisatorische en bestuurlijke vlak, tot 1923 vervulde. Dat niet alle kritiek op zijn ontwerp ten onrechte was, kwam aan het licht in 1893. Bij een nader onderzoek bleek de constructie van de kap onvol doende solide en moesten er trekstan- gen en versterkingen van de gordin gen aangebracht vorden. Ondanks de gebreken en de kritiek functioneerde het gebouw naar behoren en bleek het gedurende vele jaren een goed lopende concertzaal. In 1950 werd de voorgevel gerestaureerd en begin jaren zestig werd een ingrijpende verbouwing doorgevoerd. Tijdens deze verbouwing werd o.a. het plafond in de zaal verlaagd, de oorspronkelijk open orkestruimte werd veranderd en alle monumentale betimmering werd gesloopt of aan het oog onttrokken. De voorgevel metselde men gedeeltelijk dicht en voorzag men van travertijnen platen. Aan het eind van de jaren zeventig was er zoveel verbouwd dat het gebouw getypeerd werd als een 'akoestische puinhoop'. Met de recente verbouwing is de onderzijde van de voorgevel weer opengemaakt en kan de bezoeker weer onder de colonnade doorlopen. Naast de hoofdingang zijn de doorgangen in de vleugels ook weer geopend. Het interieur is weer van een lambrizering voorzien en het zitcom fort, de zichtlijnen op het toneel en de theatertechniek zijn verbeterd. Het fraaie beeldhouwwerk aan de voorge vel is grondig gerestaureerd. Juist dit oorspronkelijke beeldhouwwerk van het Haagse atelier Bourgonjen bepaalt in stijl en in voorstelling (harp, grif fioenen, vrouwenhoofden, etc.) het 19de-eeuwse karakter van het gebouw. Architect, directeur en gemeenteraad zijn tevreden. Toch zijn er ook enige minpunten aan de renovatie op te merken. De kleur paars voor de stoelen en het tapijt detoneren met de stem mige groene wanden van de grote zaal en niet iedereen is tevreden met de moderne houten toegangsdeuren die zijn aangebracht. Ook de conciërge woning aan de Aalmarkt is niet bij de restauratie betrokken. Wellicht dat de gemeente de achterzijde van de Stads gehoorzaal in de nieuwbouwplannen voor een kleine zaal op de binnen plaats van het gebouw meeneemt. De gemeenteraad heeft echter onlangs in de cultuurnota besloten dit jaar geen geld hiervoor uit te trekken. De restauratie van Knuttels ontwerp betekent een herwaardering voor het gebouw en voor de 19de-eeuwse bouwkunst in het algemeen. Toch blijft de stiefmoederlijke behandeling van de Aalmarktzijde van het gebouw, net als de verwaarlozing van de verderop gelegen voormalige Jongensschool van Salomon van der Pauw uit de periode 1861-'62, helaas kenmerkend voor de behandeling van de 19de eeuwse architectuur in Nederland. Kasper van Ommen is werkzaam als kunsthistoricus te Leiden. 41

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1997 | | pagina 41