Wf 'II
1
.:"- r"—ïVÏ
•3LUIS LINGEHRVEM
<?OR.INCHE^
Lj/p -<^-,.,(XT*/tl
y 7.9-^4
De sluis in de Lingehaven te Gorinchem. Tekening Chr. Arntzen.
souvereine kennis zou worden
gevormd en beheerst.
Het vooruitgangsgeloof, dat stoelde
op onze toegenomen kennis van het
heelal, werd zonneklaar ad ociilos
bevestigd in het dagelijks leven. We
gingen ons sneller verplaatsen en we
konden ziekten beter bestrijden; en de
waarschuwing van Malthus dat we
nooit genoeg voedsel zouden kunnen
produceren, ging niet op. We gingen
zelfs zoveel méér voedsel produceren
dan in het verleden - dank zij weten-
schappeijke en technische ingrepen -
dat Malthus, zich, voorlopig althans,
echt helemaal had vergist.
Als de toekomst er alleen maar beter
op kan worden, komt het verleden in
het gedrang. Ja, we gingen vooruit, we
zouden de armoede opheffen, we
saneerden de achterbuurten, we
sloopten oude bouwwerken en we
spreidden een net van spoorwegen -
dat symbool bij uitstek van de 19de
eeuw - over Europa uit. Het oude
erfgoed raakte meedogenloos in de
knel.
Maar het was toch ook vooruitgang!
Heine, die in Parijs woonde, was diep
in zijn poëtische wezen getroffen door
de berichten, in 1843, over de eerste
spoorlijnen. Alles kwam dichterbij, het
hele begrip 'ruimte' verloor zijn bete
kenis, je zou in enkele uren van Parijs
naar de zeekust kunnen reizen, en
Duitsland, dat vaderland waarop hij zo
vaak had gesmaald, lag door de spoor
trein ineens vlak voor de deur. Dat was
opwindend en het ontroerde hem
diep: Ich riecheschon den Duftderdeut-
schen Linden, vormeiner Tiire brandet
die Nordsee'. Dit was de ware, de pure
vooruitgang, die het in Heines
woorden toch niet zonder de traditio
nele waarden kon stellen.
Barbarij
Het geloof in de vooruitgang bracht
een radicale verandering teweeg in
onze omgang met het verleden. De
koning van Nederland liet in 1850 -
dat was toen Willem III - de schilde
rijenverzameling van zijn vader veilen;
de Rembrandts in de Hermitage te
Sint Petersburg zijn er de getuigen
van, dat er heel wat van die veiling bij
de aangetrouwde Russische tsarenfa
milie terechtkwam (Willem II was met
een Russische prinses getrouwd
geweest). De Sintjanskathedraal van
Den Bosch sloopte haar koorhek en
verkocht het voor twaalfduizend
gulden (overigens: de sloop had twee
duizend gekost dus de winst was
gering). De geschiedenis van dit
koorhek, dat later in het Victoria
Albert Museum te Londen een
ereplaats kreeg, is, om de woorden van
Victor de Stuers te citeren, 'slechts één
paragraaf uit een dikken foliant
gescheurd'.
De Nieuwezijds Kapel van
Amsterdam, bakermat van het
Wonder van Amsterdam, werd in
1898 gesloopt omdat ze bouwvallig
was. Een gotisch monument? Jammer,
sorry, maar het ding is oud en we
zetten er wel iets eigentijds neer. Meer
dan deze drie voorbeelden van de
barbarij uit de tweede helft van de
19de eeuw geef ik u niet. Gelukkig
riep zoveel onachtzaamheid de tegen
beweging van de monumentenzorg
op: de wil het verleden tegen het
geweld van de vooruitgang te bescher
men en het erfgoed toch voor de
toekomst te bewaren. Van Viollet-le-
Duc naar Victor de Stuers en naar Jan
Veth, wiens brochure Stedeschennis uit
1900 voor Amsterdam het keerpunt
betekende, loopt een rechte lijn naar
de Bond Heemschut en de cluster
oudheidkundige verenigingen waarop
wij altijd kunnen rekenen wanneer er
weer een aanslag op het erfgoed wordt
gedaan. In Amsterdam zijn dat naast
de landelijke verenigingen Heemschut
en het Koninklijk Oudheidkundig
Genootschap, de specifiek
Amsteramse verenigingen zoals
Hendrick de Keyser, Amstelodamum
en de Vereniging van Vrienden van de
Amsterdamse Binnenstad.
Faut-il brüler Ie Louvre?
De invloed van de omkering van
waarden, waardoor de toekomst beter
zou zijn dan het verleden, kreeg naar
mate de 19de eeuw voortschreed een
spectaculaire invloed op de beeldende
kunsten. Over de vraag of alle ouwe
troep moest worden opgeruimd -
Faut-il brüler le Louvre- werd rond
1900 serieus gedicussieeerd door
hemelbestormende kunstenaars die de
toekomst hoopten te veroveren.
Nieuw kwam gelijk te staan aan beter;
de waarde van kunst en cultuur werd
afgemeten aan de vraag of iets
'vernieuwend' of liefst 'grensverleg
gend' was. Toen ontstonden de
vernieuwingen die onze eeuw haar
eigen gezicht hebben gegeven, van het
vriendenpaar Apollinaire en Picasso; van
Malevitsj en Mondriaan; van Hans Arp
en van Paul Klee.
Er is, en dit gebeurt juist de laatste tijd
opnieuw, veel geschreven over waarde
en onwaarde van het modernisme. Te
weinig is echter geanalyseerd, op welk
breekpunt stoutmoedig onderzoek
omsloeg in gemakzucht, en het schok
kende experiment omsloeg in kleur
loos conformisme. Is het niet de alge
mene ervaring dat alle moderne musea
op.elkaar zijn gaan lijken? Ook is er te
weinig aandacht besteed aan de goed
willende museumbezoeker: hoe hij
door eenzaamheid wordt bevangen en
twijfelend aan zijn eigen verstand
moedeloos door de zalen sloft.
Kentering
Er is juist van de zomer iets opmerke
lijks gebeurd. Het Stedelijk Museum,
toch een seismograaf van de tijdgeest
en sinds 1945 ons radarscherm waar
de vernieuwingen uit de hele wereld
aan ons werden voorgesteld, lijkt de
grens van de vernieuwing te hebben
bereikt. De vernieuwing bleef maar
achter haar eigen schaduw aanrennen.
Hoe lang kon men doorgaan de
grenzen te verleggen? We hadden al
zalen vol verwarde bouwmaterialen
gezien en de wandhoog uitvergrote
foto's met de coïtus vmjeff Coons en
zijn pornosterretje La Cicciolina; en we
hadden de uitstalling van drollen
gezien van de beide gentlemen Gilbert
and George. 't Was grensverleggend
geweest, maar de vereenzaamde
bezoeker had gevoeld hoe een zweem
van rebellie zich roerde terwijl hij
moedeloos slofte van zaal naar zaal.
Zou het grens-verleggen ons dan toch
niet naar het goudland van de
conquistadores hebben geleid? Zou de
ware schat zich misschien toch in het
verleden verschuilen? Rudi Fuchs
verzocht de man die zich tot dusverre
als zijn tegenpool had gemanifesteerd,
Gerrit Komrij, in het recente verleden
te duiken. Deze schiep daarop één van