Strategisch Plan wordt
vertraagd uitgevoerd
Zekerheid van extra middelen duurt maar tot 2001
JAAP KAMERLING
De Basiliek van Hulst.
Verval blijft dreigen
Verlaging subsidie zwak punt
Drempelverhoging
Na enkele jaren van constructief en soms creatiefactie-voeren is het de
monumentenorganisaties dan eindelijk gelukt de enorme restauratie
achterstand in Nederland op de politieke agenda te krijgen en m.et succes.
Staatssecretaris Nuis- we meldden het al in ons vorige nummer- heeft 215
miljoen extra beschikbaar gesteld voor restauraties tot het jaar 2001.
Voor het goede overzicht nog eens bondig de verder aangekondigde
maatregelen met kanttekeningen erbij op een rijtje.
Het Werkplan 'Op de bres' wordt
uitgevoerd in de periode 1996-2000.
Vanaf 1997 zal de regelgeving zijn
aangepast en kan de nieuwe verde-
lingssystematiek, die deel uitmaakt van
het werkplan ingaan. Daarbij zal dus
voortaan naar de reële behoefte aan
restauratie worden gekeken in plaats van
naar rato van het aantal monumenten
in een gemeente. Een verbetering
ongetwijfeld.
In 1996 zal vast begonnen of verder
gewerkt worden aan enkele zeer
urgente restauraties: die van de Basiliek
van Hulst, de Grote Kerk van Breda,
de Nederlands Hervormde Kerk te
Dronrijp en het stadhuis van Gouda.
Het vijfjaren-werkplan wordt uitge
voerd tot het jaar 2001, wat betekent,
dat over verdere uitvoering van het
Strategisch Plan na 2000 geen enkele
zekerheid bestaat. In die vijf jaar kan
nog maar 20 procent van de totale
achterstand worden ingelopen.
Bovendien wordt de uitvoering van
het Strategisch Plan in plaats van over
tien jaar over vijftien jaar uitgesmeerd.
Vertraging van restauraties betekent
verder verval van monumenten, waar
door de uiteindelijke restauratie alleen
maar duurder gaat uitvallen.
Wel wordt het onderhoudsbudget
jaarlijks verhoogd met 7.5 miljoen,
waarmee erkend wordt, dat tijdig
onderhoud op langere termijn kosten
besparend werkt.
Restauratiesubsidie kan in principe
voor alle categorieën rijksmonumen
ten verstrekt worden. Het werkplan
'Op de bres' is gericht op het vermin
deren van aangetoonde achterstanden
in restauratie. Derhalve komen in
aanmerking technisch urgente restau
raties, die geen langer uitstel dulden.
De gemeenten zullen in meerjaren
programma's moeten aangeven voor
welke rijksmonumenten dat het geval
zal zijn in de periode tot en met het
jaar 2000. Hierbij zullen uniforme
voorschriften gehanteerd worden zodat
er goed onderling tussen gemeenten
vergeleken kan worden.
In het meerjarenprogramma moet de
restauratiebehoefte apart aangegeven
worden voor woonhuizen, kerken en
overige categorieën.Omdat de
budgetten in de kleinere gemeenten
doorgaans onvoldoende zijn om een
restauratie te kunnen realiseren zullen
de provincies gaan aangeven welke
restauraties met inzet van het totale
budget voor de kleinere gemeenten
aangepakt worden en in welke volg
orde. De provincies zullen deze priori
teitsstelling als een dwingend advies
uitbrengen aan de Rijksdienst voor de
Monumentenzorg. Eén rolvergroting
voor de provincies, die een goede aanzet
kan worden voor een veel actiever
provinciaal beleid.
Een zwak punt in het werkplan vormt
de verlaging van het subsidiepercentage
met 10 procent voor alle categorieën
rijksmonumenten. Dat wordt verant
woord geacht omdat subsidiegeld uit
het extra budget direct beschikbaar
komt zodat de eigenaar niet hoeft voor
te financieren. Bovendien wordt het
voor de eigenaar nog aantrekkelijker
om ook voor het niet gesubsidieerde
deel van de restauratiekosten geld te
lenen tegen een gunstige rente bij het
Nationaal Restauratie Fonds.
Het betreft hier zowel de kosten ,die
te maken hebben met herstel van de
monumentale waarde van een pand
als de niet-subsidiabele kosten.
Bij de presentatie van het plan in
Abcoude wees een vertegenwoordiger
van de Hervormde Kerk er echter op,
dat de verlaging van de subsidie zeker
bij de hervormde kerken hard zal aanko
men omdat die kerken reeds kunnen
lenen tegen gunstige voorwaarden.
Volgens het werkplan zal de subsidie
voor eigenaren van woonhuismonu-
menten op 20 procent van de subsidia
bele restauratiekosten uitkomen.
Daarnaast kan de eigenaar net als nu
een restauratiehypotheek afsluiten
voor 30 procent van de subsidiabele
kosten. Voor alle niet-gesubsidieerde
kosten is het mogelijk een aantrekke
lijke financiering af te sluiten bij het
NRF. De eigenaar ontvangt, zodra een
subsidiebeschikking is afgegeven door
de RDMZ vanzelf een hypotheekaan
bieding van het NRF. Voor een aantal
specifieke categorieën monumenten,
waaronder kerken en molens, gelden
hogere percentages. Ook hier geldt
echter, dat van de huidige percentages
10 procent wordt afgetrokken.
Ook in de nieuwe situatie moet een
eigenaar, die wil restaureren zich
vervoegen bij de gemeente om opge
nomen te worden in het meerjaren
programma en om de nodige vergun
ningen aan te vragen.
Onderhoudssubsidie zal net als in de
huidige regeling mogelijk zijn voor
een beperkt aantal categorieën rijks
monumenten: categorieën, die econo
misch minder rendabel zijn, waardoor
het onderhoud moeilijk te bekostigen
is uit de exploitatie van het gebouw.
Hiertoe behoren o.in. kerken, molens
en kastelen.
Er wordt een subsidiepercentage
voorgesteld van 50 procent. Voor de
meeste categorieën betekent dit een
verhoging. Nieuw is dat ook de
toewijzing van onderhoudssubsidie
zal plaatsvinden op basis van de meer
jarenramingen van de gemeenten.
De drempel die geldt om onderhouds
subsidie te krijgen zal merkwaardiger
wijs verhoogd worden. Hoe hoog die
drempel wordt, is nog niet bekend.
Die drempelverhogong zou men
maar beter achterwege kunnen laten.
De nieuwe subsidieregelingen worden
nog nader uitgewerkt en gaan dan op
1 januari 1997 in. Op dit moment kan
nog niet op alle vragen een exact
antwoord worden gegeven. Wie
vragen heeft kan bellen naar de
RDMZ afd. Communicatie,
tel. 030-6983385.
31