De Middeleeuwen
JacobvanCampen
Van Eesteren
Sint Benedictusberg
Vitruvius' inbreng in de late
Republiek-tijd toe, en wel i.v.m. de
Pompeïaanse woonhuis-architectuur.
Volgens Peeterse hebben de
Pompeïaanse bouwmeesters Vitruvius
niet geraadpleegd en verschilden
daarin van hun Romeinse collega's.
Drs. S. Surdel besloot blok I met een
hypothetische uiteenzetting over het
voortleven van 'De Architectura' in de
Middeleeuwen. De centrale vraag was:
werd Vitruvius in de Middeleeuwen
gelezen? Zo ja: wat kon de
Middeleeuwer dan geïnteresseerd
hebben? Kernpunten waren dat
Vitruvius werktuigkundig onderlegd
was, aandacht schonk aan bouwmate
rialen en inging op o.a. de waterlei
ding. Klassieke zuilenorden zou de
Middeleeuwer niet hebben geïnteres
seerd, maar zaken als basementen en
funderingen wel. Kortom: bouwtech
nisch gezien zou Vitruvius van belang
kunnen zijn geweest, maar maatgevend
was hij niet. Surdel wees uitdrukkelijk
op het taai-probleem: slechts klooster
lingen hadden kennis van Latijn en
waren bij machte Vitruvius te lezen.
Hypothetisch of niet, Surdel wist te
boeien.
Het middagprogramma kende twee
blokken, één gewijd aan de
Renaissance en 18de eeuw, de ander
aan de 19de en 20ste eeuw.
Prof. dr. K.A. Ottenheym (R.U. Utrecht)
opende met een levendige verhande
ling, waarin hij illustreerde hoe nauw
gezet Van Campen's werk luistert naar
Vitruvius' aanwijzingen. In de kringen
waarin Van Campen verkeerde, werd
Vitruvius niet slechts gelezen, maar
zelfs diens critici werden erop nagesla
gen. Behalve dat Palladio en Scamozzi
Vitruvius navolgden, bleken zij zelfs
een voltooiing van de oude bouw
meester. Met sterkte, gemak en
schoonheid geraakte men tot volmaakte
proporties. Vitruvius werd tot levens
stijl verheven, hetgeen in het 'nieuwe
Rome' culmineerde in het Paleis op de
Dam.
Geen woord over taalbarrière's en het
gapende gat tussen de Oudheid en de
Wedergeboorte ervan.
Met weinig verve zette dr. Ch. van den
Heuvel het tweede blok voort. Het
publiek moest van hem maar aanne
men dat de Hollandse wetenschapper
Simon Stevin een voorafschaduwing
was geweest van de Franse geleerde
Claude Perrault, met de gebroeders
Huygens als promotor. Van den
Heuvel had m.i. veel overtuigender
kunnen zijn, wanneer hij dieper was
ingegaan op de bouwtechnische aspec
ten van Stevin's tractaten om vervol
gens uit te weiden over theoretische
aangelegenheden, als de interpretatie
van het begrip 'symmetrie' en vrijhe
den in de toepassing van de klassieke
zuilenorden, om maar twee nieuwig
heden te noemen, die doorgaans met
Perrault worden geassocieerd.
Het onderdeel werd afgesloten door
ir. D. van de Vijver (K.U. Leuven).
Deze benadrukte de Parijse vorming
van Vlaamse en Waalse architecten.
Een invloed, die doorwerkte tot in de
Belgische architectuurpublicaties uit
de tweede helft van de 18de en het
eerste kwart van de 19de eeuw, geënt
op de regels van Franqois Blondel, tijd
genoot van Claude Perrault.
Wat samenhang met de twee vooraf
gaande sprekers had kunnen vertonen,
ging als een nachtkaars uit.
Opwekkend begon prof. dr. L. Verpoest
(K.U. Leuven) het derde en tevens
laatste blok van deze lange dag met de
prikkelende uitspraak dat archeologie
géén architectuur is, waarmee de toon
voor de verdere lezing werd gezet.
Voor een wending in het 19de eeuwse,
Belgische architectuuronderwijs
zorgde C.A. Demanet, die aan de
Koninklijke Militaire School te
Brussel architectuur doceerde. Hij
verzette zich tegen de verdringing
van de eigentijdse architectuur door
archeologische overdrijvingen. Zo
stilaan moest een eigen architecturale
taal voor de jonge Belgische staat
ontstaan i.p.v. nu eens met Vitruvius
of Vignola, dan weer met Pugin aan te
komen. De neo-Vitruviaanse tractaten
zouden een uit balans gebrachte
theorie van de absolute schoonheid
laten zien, hetgeen in de 19de eeuw
haar vervolg vond in een gereduceerd,
steriel beeld. De architect verwerd tot
kunstenaar, die cursussen in vormge
ving volgde en zich richtte naar
vormencatalogie. Volgens Verpoest
kende het Vitruviaanse 'blok' een
grotere vertegenwoordiging dan de
neo-gotische stroming. De Belg Louis
Cloquet met zijn sterk door Viollet-le-
Duc beïnvloede 'Traité d' architecture'
vaardigde de laatstgenoemde partij af,
hetgeen hem niet belette zijn 5-delig
tractaat op te dragen aan de koning
van België, Leopold II, zoals Vitruvius
'De Architectura' aan zijn keizer
wijdde.
In welk opzicht Cuypersproportiesys
teem aansloot bij het Vitruvianisme in
de 19de eeuw, het thema van de tweede
lezing van blok III, is nog maar de
vraag. De motieven hiervoor, uiteen
gezet door dr. B.C.M. van Hellenberg
Hubar, overtuigden allerminst.
Maar echt spannend bleef de vraag wat
het werk van iemand als Van Eesteren
verbond met het gedachtengoed van
Vitruvius. Prof. dr. M. Bock (U.v.A.)
besloot de spanning nog wat op te
voeren en zijn verhaal van achter
naar voren te presenteren: doel van
het betoog was het falen van de zoge
naamde avantgarde. De reden hier
voor diende echter niet gezocht
worden in het feit dat deze de klassieke
traditie had losgelaten. Op zich een
interessante boodschap, die echter
beter zou zijn overgekomen wanneer
Bock wat minder achteloos met de
klassieke materie was omgesprongen.
Zo provoceerde de hoogleraar nog
steeds niet te hebben begrepen wat in
's hemelsnaam termen als dispositie en
ordinatie te beduiden hadden, werd
Alberti tot 'aartsvader' van het
Vitruvianisme bestempeld en gede
gradeerd tot koekebakker. Wel bleek
dat niet alleen Alberti buiten de
samenleving om opereerde, ook de
'Nieuwe Bouwers', door Bock steevast
als 'avantgarde' aangeduid, bedreven
architectuur los van de maatschappij.
Als Vitruvius iets voorstond, dan was
het wel dat architect en architectuur
geïntegreerd dienden te zijn in de
samenleving. Mij schijnt het toe dat
zowel de 'avantgarde' als Bock
bestaande verhoudingen wilden wijzi
gen, maar beiden slaagden daarin niet
omdat ze tè elitair te werk gingen.
Toeval?
Het programma van zondag 15 october
bestond uit drie lezingen en een excur
sie. De sprekers van de eerste en laatste
lezing hadden verstek laten gaan en
moesten op korte termijn worden
vervangen, hetgeen merkbaar was.
De bijdrage over de architect Peutz,
waargenomen door drs. P. V. Delheij,
hoofd van het Vitruvianum, was niet
veel meer dan een bloedeloze opsom
ming van feiten.
Dat het de moeite waard was deze
zondag niet als rustdag te hebben
beschouwd, bleek uit de volgende
bijdrage, gepresenteerd door R.
Padovan, docent architectuurgeschie
denis en theorie aan de Bath School of
Architecture. Naast een kritische
beschouwing over de vraag of er
sprake was van enig verband tussen het
gedachtengoed van de monnik-archi
tect Dom Hans van der Laan en dat van
Vitruvius, had de Engelsman tevens
tot taak de bestemming van de excur
sie in te leiden. Wat het eerste aspect
betreft, dacht Padovan dat Vitruvius
hooguit als inspiratiebron voor Van
der Laan had gediend. Want alhoewel
laatstgenoemde in zijn theoretisch
werk inging op de fundamentele prin
cipes van Vitruvius, ervoer Van der
Laan de Latijnse tekst als zeer verwar
rend en constateerde belangrijke
afwijkingen t.o.v. de oorspronkelijk
Griekse tekst. Van der Laan hanteerde
bovendien de Griekse termen. Wat de
twee bouwmeesters verbond, was dat
beiden overtuigd waren van de nood
zaak van fundamentele principe's in de
bouwwereld. Een opvatting die aan
het doel van de middagexcursie viel af
te lezen: het gedeelte van de abdij Sint
Benedictusberg te Mamelis, ontwor
pen door Van der Laan. Het complex
bleek een uitgebalanceerd geheel van
nevengeschikte zalen met onderge
schikte zuilengangen en hoven, die elk
op zichzelf ontleed kunnen worden,
25