ni De Waterleidingpanden aan de Nieuwe Herengracht in Amsterdam na de reconstructie. om iets op een monumentenlijst geplaatst te krijgen. Nee: het gaat primair om de architectuur, al valt niet te ontkennen dat een pand meestal veel fraaier wordt, wanneer ook van de materialen de ouderdom af te lezen is. Maar juist materialen gaan doorgaans maar een zeer beperkte tijd mee. Restaureren betekent dan ook bijna altijd vervangen van een (groot) deel van de materialen. Bij herbouw van waardevolle panden is de kwaliteit van de architectuur dus nagenoeg altijd verzekerd. Bij nieuw bouw moet die kwaliteit nog altijd blijken. Wat op het moment van het bouwen mooi wordt gevonden, wordt vaak tien jaar later verworpen, niet in de laatste plaats in de kringen van de ontwerpers zelf. Voorbeelden daarvan te over: als reactie op de flatgebouw van de jaren vijftig en zestig werd die flatbouw verworpen (Bijlmer) en kwam de kleinschaligheid op. Men greep terug naar de 'menselijke maat'. Schuine daken kwamen weer in. Die architectuur heeft inmiddels ook zijn tijd gehad en wordt nu afgedaan als 'truttig'. Zeer weinigen rouwen bijvoorbeeld om het verdwijnen van het Maupoleum- een typisch voor beeld van de architectuur van de zesti ger jaren. De architect -Zanstra - was niet de minste van zijn tijdgenoten. Kwaliteit in historische omgeving De kwaliteitsvraag is vooral van belang in historisch waardevolle gebieden, zoals de binnenstad van Amsterdam. Amsterdam behoort tot de meest waardevolle historische steden van deze wereld. Niet voor niets staat hier een concentratie van monumenten: 7000 van de 44.000 rijksmonumenten in Nederland. De hele binnenstad is ei gelijk één monument. Grote rampen zijn in de afgelopen eeuwen aan de stad voorbij gegaan. Wat vernield is, is nagenoeg geheel te wijten geweest aan eigen beleid. (Wibaut-/Vijzelstraat). Als men de binnenstad als één monu ment erkent, dient elke lege of leegko mende plek zeer behoedzaam ingevuld te worden. Het is als bij een beroemd schilderij, waarin verminkingen uit latere tijd ongedaan gemaakt moeten worden, of waarin verloren gegane onderdelen tot invulling nopen. Dat gebeurt in een zeventiende eeuws schilderij, bijvoorbeeld bij een Frans Hals, niet door een twintigste eeuwse schildering a la Mondriaan aan te brengen. In dergelijke gevallen wordt een oplossing gezocht in de stijl en sfeer van het schilderij, dat gerestau reerd moet worden. Die sfeer bij het schilderij is in een stad te vergelijken met het stadsbeeld. Wat de karakteris tieken van dat stadsbeeld zijn, is bekend. Die zijn vastgelegd in de nota, waarin de grondslag werd gelegd voor het te beschermen stadsgezicht Amsterdam: maat, schaal, parcelle- ring, hoogte van bebouwing in relatie tot de openbare ruimten e.d. Helaas wordt die bescherming niet door iedereen onderschreven. Tot op heden is de gemeenteraad van Amsterdam niet in staat gebleken een positief advies daarover aan de betreffende ministers af te geven, (zie ookpag. 23) Bebouwing in het historisch bijzonder waardevolle Amsterdam moet dus in ieder geval passen in het stadsbeeld en mag dus in geen geval afbreuk doen aan de daaraan gestelde karakteristie ken. Herbouw van historisch waarde volle panden voldoet daaraan en dat is met name van belang in een zeer waar devolle historische omgeving. Uiteraard moet bij herbouw duidelijk zijn hoe het te herbouwen project in grote lijnen eruit heeft gezien. Fantaseren is uit den boze. Als niet meer bekend is, wat er heeft gestaan, is de kwaliteit ook niet meer gewaar borgd. Een eigentijdse invulling is dan mogelijk, mits het past in de karakte ristieken van het betreffende gebied. Konkreet speelt deze discussie inmid dels al jaren bij het gat in de gevelwand aan het Oudekerksplein (de vroegere nummers 6-8). Dat plein wordt primair bepaald door de aanwezigheid van de Oude Kerk: een top-monu- ment. De kerk ligt daar als het ware geborgen in een schil van bebouwing, waarbij de architectuur van elk indivi dueel pand op zich niet groots is, maar waar de maat, schaal een parcellering van zeer groot belang zijn. Geprononceerde eigentijdse architec tuur, die zich niet voegt in deze histo risch bijzonder waardevolle omgeving, doet niet alleen afbreuk aan het top- monument, dat de Oude kerk is, maar tevens aan de gehele omgeving van dit gebouw. Herbouw van de aldaar overi gens door brand en vervolgens illegale sloop verdwenen monumenten is dan zeer verantwoord. Het staat borg voor kwaliteit, temeer daar in dit geval de panden voortreffelijk gedocumenteerd zijn. (zie ook artikel op pag. 15) Trouwens na brand is herbouw zeer gebruikelijk, en vaak is er een groot tijdsverschil te constateren tussen de brand en de feitelijke herbouw. Herbouw van door oorlogsschade verwoeste monumenten is eigenlijk nimmer ter discussie geweest (Stevenskerk te Nijmegen, Laurenskerk te Rotterdam). Soms zijn zelfs hele steden herbouwd (Warschau). Subsidiëring bij herbouw Herbouw in een historische omgeving is derhalve nagenoeg altijd zeer verantwoord en gewenst, zowel uit oogpunt van architectuur als van stedebouw. Wanneer men dat onder kent, ligt ook subsidiëring daarvan voor de hand, op een manier zoals gebruikelijk is bij het opknappen van bestaande monumenten. Veelal kan herbouw zonder die subsidie niet plaatsvinden. In de monumentennota van Amsterdam wordt die subsidiëring uitgesloten, en dit terwijl nieuwbouw in eigentijdse vorm vaak wel wordt gesubsidieerd in de vorm van extra geldstromen uit met name het stads vernieuwingsfonds (zie bijvoorbeeld de nieuwbouw voor het kinderdagver blijf aan het Oudekerksplein), terwijl de bijdrage van deze nieuwbouw aan het stadsbeeld ter plaatse nog maar moet blijken. Kortom, wat Stadsherstel betreft: herbouw, mits verantwoord gedaan, mag zeker. Daarmee wordt nagenoeg altijd de kwaliteit van de stad en het stadsbeeld een dienst bewezen. Dat is ook bij de herbouw van de vier panden in de St Annenstraat weer gebleken. En terecht zijn daarbij de onontbeer lijke subsidies verleend. W.M.N. Eggenkamp, is directeur Stadsherstel Amsterdam

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1995 | | pagina 12