Romeinse huis met glazen overkapping. Reconstructie met als motief conservering en educatie Historiserende nieuwbouw in stédebouwkundige context Historiserende nieuwbouw in museale context De delicate afweging bij instandhouding van het ensemble Literatuur lijke benadering is de discussie rond de eventuele herbouw van het Valkhof te Nijmegen. Er is een zeer beperkt aantal gegevens bekend en nog minder middels archeologisch onderzoek toetsbaar. Temminck Groll en ook de hoogleraar Denslagen, wijzen recon structie af mede op grond van de over weging dat deze de wel aanwezige historische kwaliteiten alleen maar schade doet. Volstrekt andersoortige voorbeelden van objectief toetsbare reconstructie vinden we in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden en het Openlucht Museum in Arnhem. In de hal in Leiden staat de daar herbouwde tempel van Taffeh (Nubië) uit de Romeinse periode tijdens de regering van keizer Augustus (27 v. Chr-14na Chr.). Exact in tekening gebracht en uit de oorspronkelijke onderdelen nauwkeu rig herbouwd. In het Openlucht Museum staan, eveneens nauwkeurig herbouwde oorspronkelijke bouwwerken die, indien deze zich nog op hun authen tieke lokatie bevonden zeker op de monumentenlijst zouden voorkomen. In beide gevallen zijn de objecten uit hun oorspronkelijke historisch- geografische gebouwde omgeving gerukt. Hoewel het gemis van deze dimensie tamelijk essentieel is zal niemand willen beweren dat het beter ware de betrokken objecten dan maar verloren te laten gaan al was het alleen maar uit museale optiek: conservering en educatie. Tot dusver is reconstructie besproken binnen de context van feitelijke resten. Een ander onderscheid kan worden gemaakt naar een vorm van recon structie waarbij het doel bestaat uit het verwijzen naar of aansluiting vinden bij een oorspronkelijke situatie, zonder dat het gebouwde en/of bode marchief daar directe aanleiding toe geeft. Dit uit zich in historiserende nieuwbouw van uiteenlopende aard. Talrijk zijn de voorbeelden waar historische panden of gevelwanden worden gecompleteerd met nieuw bouw die letterlijk verwijst naar ons erfgoed. Deze vorm van reconstructie lijkt zijn rechtvaardiging te vinden in eerbied voor de historische context, maar heeft vaak meer te maken met gebrek aan vertrouwen in een eigen tijdse invulling. Hoe gegrond dit wantrouwen getuige de praktijk ook moge zijn, deze vorm van reconstruc tie levert problemen op wanneer het gaat om de architectonische integriteit van het nieuwe bouwwerk. Als voorbeeld van reconstructie ten behoeve van educatie kan genoemd worden het archeologisch themapark Archeon waar bouwwerken uit de pre historie, de Romeinse tijd en de Middeleeuwen zijn nagebootst. Wellicht minder spectaculair, maar daardoor niet minder boeiend, is het Bijbels Openluchtmuseum in Nijmegen met gebouwde citaten uit de wereld van de Bijbel. Als voorbeeld noem ik het Romeinse huis dat in de jaren zeventig is gebouwd in de Oosterse straat. De architect van het oorspron kelijke gebouw heeft de ongelukkige greep gedaan om zich voor de facade te laten inspireren door de gevel van een graanschuur uit Ostia, terwijl het interieur in niets verwees naar de Romeinse oudheid. Dr. ing. C.L.J. Peterse krijgt in 1990 de opdracht om met een beperkte ingreep het 'Romeinse gehalte' van het complex te vergroten, de ruimtelijke werking te verbeteren en de museale mogelijkhe den te verruimen. Hij heeft dit gedaan door uit het oorspronkelijke bouwwerk het hart weg te snijden en hiervoor in de plaats een nieuwe ruimte met een andere oriëntatie in te voegen. Deze is gebaseerd op Vitruvius' beschrijving van de "Egyptische oecus" (woonver trek met basilicale opbouw) waarvan in Herculaneum een voorbeeld te vinden is. Hoewel met deze ingreep een bouwwerk tot stand komt waar voor binnen de archeologie geen parallellen bestaan, doet vooral de nieuwe centrale ruimte toch romeins aan. Kennelijk is het mogelijk om zonder al te letterlijke verwijzingen een beeld te (re)construeren dat door schaal, dispositie, proportionering en detaillering in sterke mate aansluiting vindt bij historische voorbeelden. De genoemde voorbeelden laten zien dat een dogma dat reconstructie of historiserende bouw verwerpt niet houdbaar blijkt, mits duidelijk is dat niet de pretentie tot authenticiteit bestaat. Het antwoord ligt opgesloten in een proces van steeds weer delicate afweging: wat in het ene geval als zinvol wordt beschouwd is in het andere geval volstrekt ontoelaatbaar. Objectief toetsbare reconstructie kan een belangrijke bijdrage leveren om het object opnieuw begrijpbaar te maken zowel intrinsiek als in zijn historisch- geografische context. Daarmee wordt niet alleen het stede bouwkundig ensemble gerespecteerd en de sociaal-geografische context in stand gehouden, maar ook het belang van de samenleving gediend. IV.F. Denslagen-, Omstreden herstel. Kritiek op het restaureren van monumenten. 's-Gravenhage 1987. (Academisch proefschrift). A.J.C. van Leeuwen-, De maakbaarheid van het verleden. P.J.H. Cuypers als restauratiearchitect. Zwolle 1995. (Academisch proefschrift) C.L.J. Peterse-, Bouwkundige studies van huizen in Pompeii. Muurwerk, maatvoering en ontwerp. Nijmegen 1993. (Academisch proefschrift). C.L. Temminck Groll [et al]; De Cannenburch en zijn bewoners. Zutphen 1990 J.A.C. Tillema Schetsen uit de geschiedenis van de Monumentenzorg in Nederland. 's-Gravenhage 1975. Het Restauratiestatuut, uitgave van de Monumentenraad, Den Haag, 1984. Drs.H.Bollebakker is lid van de Provinciale Commissie Heemschut Zuid-Holland en lid van de redactieraad.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1995 | | pagina 10