Stalen brug nabij scheepswerf Kromhout aan de Hoogte Kadijk in Amsterdam. misschien in Duitsland Hamburg). (Giet)ijzeren bruggen In Engeland voltrok zich de industriële revolutie in de periode van 1750 tot 1840. In het begin van de achttiende eeuw was er een belangrijke ontdek king: cokes bleek een ideale brandstof voor het bereiden van gietijzer. Nadat een aantal praktische problemen was opgelost, werd in 1779 de eerste (giet)ijzeren brug in Coalbrookdale over de rivier de Severn gebouwd. De stenen bruggen kregen een nieuwe, geduchte concurrent: de ijzeren bruggen waren aanzienlijk goedkoper. Gietijzer heeft echter ook nadelen, het materiaal is bros en breekt onder bepaalde omstandigheden vrij snel. Weiijzer De Engelsman Cort zorgde voor een nieuwe doorbraak: aan het eind van de achttiende eeuw vond hij de methode om het zogeheten weiijzer te produce ren. Weiijzer breekt pas bij veel grotere trekspanningen, is veel taaier dan gietijzer en kan dus als veiliger worden beschouwd. Weiijzer zou een halve eeuw bij de bruggenbouw worden gebruikt. De Eiffeltoren was in 1889 de laatste grote constructie die gebouwd werd van weiijzer. Staal, dat evenals weiijzer wordt gemaakt van het ruwijzer dat uit de hoogovens wordt afgetapt, deed zijn intrede omstreeks 1890. Omstreeks 1900 waren ook hier de aanlooppro blemen opgelost, waarna staal in grote hoeveelheden kon worden geprodu ceerd tegen aantrekkelijke prijzen. Omstreeks 1930 werd het elektrisch lassen van staal in de praktijk uitvoer baar. Deze verbindingsmethode nam een grote vlucht. Trein De negentiende eeuw was ook de eeuw van de trein. Dat stelde de brug genbouwer voor problemen, met name waar het ging om de bruggen over de grote rivieren, want de belas ting door treinverkeer was aanzienlijk groter dan door ander verkeer. Zo bleek de hangbrug, in die dagen het gebruikelijke type brug, voor het spoor niet stijf genoeg. Ook werd de noodzaak van beweegbare bruggen duidelijk omdat weg- en waterverkeer elkaar steeds vaker in de weg stonden. In 1839 gingen de treinen rijden tussen Amsterdam en Haarlem. Al vanaf 1840 waren er over de 'Hollandsche Spoorweg' van Amsterdam over Haarlem en Den Haag naar Rotterdam ijzeren spoorbruggen met kleinere overspanning. Het duurde een aantal jaren voordat verder gegaan werd met de aanleg van een spoorwegennet in ons land. Op de helft van de negen tiende eeuw kwamen de eerste spoor bruggen in ons land tot stand: de brug over de IJssel bij Westervoort en de brug over de Maas bij Maastricht. In de periode van 1855 tot 1890 werden maar liefst 21 spoorbruggen over de grote rivieren gebouwd.Voor het grootste deel zijn deze bruggen al verdwenen, een klein aantal is nog in gebruik maar dat zal misschien niet lang meer duren. Lange tijd was de spoorwegbrug over de Lek bij Culemborg de brug met de grootste overspanning in ons land en zelfs in Europa: 154.40 meter. Een echt kunststuk, waardoor Nederland begon mee te tellen in de bruggen bouw. In 1970 werd bekeken hoe lang de brug nog mee zou kunnen, ook rekening houdend met de steeds grotere belasting door het treinver keer. In 1973 kwamen de deskundigen tot de slotsom dat de brug nog tien jaar bruikbaar was. In november 1982 werd een nieuwe spoorbrug over de Lek geplaatst. En dan is er uiteraard de Moerdijkbrug: enige tijd de langste spoorbrug van Europa met zijn veertien overspannin gen van ruim honderd nieter elk. In de jaren dertig van onze eeuw werd de behoefte aan grote, doorgaande wegen voor het wegverkeer steeds groter. Rijkswaterstaat, in 1928 uitge rust met een Bruggenbureau, ging aan de slag. Het aantal verkeersbruggen over de grote rivieren moest worden uitgebreid. In de jaren tot de Tweede Wereldoorlog slaagde men erin de grote rivieren op belangrijke plaatsen van stalen bruggen te voorzien. Verkeersbrug over Moerdijk Zo kwam in december 1936 de verkeersbrug over de Moerdijk gereed. In de Tweede Wereldoorlog werd een aantal overspanningen van de Moerdijkbrug opgeblazen. De schade werd hersteld, maar in de volgende jaren bleek dat de brug het verkeersaanbod onvoldoende kon verwerken. In de tweede helft van de jaren zeventig werd een vernieuwde, veel bredere brug op de pijlers van de oude brug geplaatst. Dat werd moge lijk door het lagere eigengewicht van de moderne gelaste constructie. In de jaren vijftig en zestig voltrok zich de opmars van de auto in hoog tempo. Er kwamen veel nieuwe verkeerswegen, uiteraard met de daarbij benodigde bruggen. Maar veel oude kleine bruggen moesten het veld ruimen: voor auto's waren bredere, stevige bruggen nodig. Bovendien hadden veel schepen grotere afmetingen gekregen, zodat de doorvaartwijdte vergroot moest worden. Daarnaast speelde, vooral bij spoorbruggen, het vermoeiingsver- schijnsel van ijzer onder dynamische belastingen een rol.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1995 | | pagina 30