1/1/
HUIZEN IN NEDERLAND - Deel II
Amsterdam
De middenstand in de dorpen
De strijd tegen het water
Van grasland naar bouwland
prof. dr. ir. P. Meischke, dr. ing. H.J. Zantkuijl, ing. W. Raue en drs. P.T.E.E. Rosenberg
In deze schitterende uitgave wordt het waardevolle huizenbezit in Amsterdam
van de Vereniging Hendrick de Keyser boeiend beschreven. Ruim 80 huizen uit de periode
1500-1830, die over alle delen van de binnenstad zijn verspreid, komen uitgebreid aan bod.
Daarnaast bevat het rijk geïllustreerde boek interessante hoofdstukken over de ontwikkeling
van het bouwvak in Amsterdam, de rol van de huistimmerlieden, steenhouwers en architecten.
376 pagina's
ruim 750 zwart/wit foto's en tekeningen
ISBN 90 6630 474 x
62,50
Eerder verscheen in de reeks 'Huizen in Nederland': deel I Friesland en Noord-Holland.
WaanderS
uitgevers
Postbus 1129 8001 BC Zwolle
telefoon 038 - 658 628 telefax 038 - 655 989
De Groningse klei was een welvarend
gebied met een marktgerichte econo
mie en kende zodoende al lang een
omvangrijke middenstand. Men
trachtte niet zelf alle werkzaamheden
uit te voeren. Zo werd het broodbak
ken overgelaten aan de bakker. Tevens
waren er talrijke tapperijtjes en dorps
winkeltjes met kruidenierswaren,
koloniale goederen en textiel. Circa
40% van de mensen was zo buiten de
landbouw actief. In de dorpen lagen
rondom de Middeleeuwse kerk de
huizen van deze ambachtslieden en
neringdoenden. Ze waren dan wel
minder rijk dan de boeren, maar ze
hadden het toch beduidend beter dan
de landarbeiders. In de huidige kernen
zijn nog veel van hun woningen te
herkennen.
Voortdurend hadden de Groningse
boeren last van de hoge grondwaters
tand, vooral in het lage midden van de
provincie. Vanaf de tweede helft van
de achttiende eeuw werden daarom in
kleine poldertjes watermolens
gebouwd ter verbetering van de afwa
tering. Mede hierdoor breidde de
akkerbouw sterk uit.
Omdat de grond in waarde steeg, werd
het bovendien aantrekkelijk om nieuw
land aan te winnen. Tussen 1770 en
1860 nam zo de hoeveelheid grond
met tien procent toe. Te noemen
vallen de Noordpolder bij Warffum
(1811), de Finsterwolderpolder (1819)
en de Uithuizerpolder (1827). In de
polder werden wel nieuwe boerderijen,
neergezet. De namen verwijzen vaak
naar plaatsen binnen de oude dijken
zoals nieuw-Smeersum en
Buitenbosch (Noordpolder). Op het
nieuwe land zaaide men graan en
koolzaad in, want dit garandeerde
de hoogste geldopbrengsten.
De opvallendste ontwikkeling op de
klei tussen 1770 en 1860 was de sterke
groei van het areaal akkerland ten
koste van de oude eeuwige graslanden.
Alleen al tussen 1807 en 1862 steeg
het percentage bouwland van 42
naar 70%. Door de bevolkingsgroei
was arbeid relatief goedkoop en
werden de boeren gestimuleerd om,
door een stijgende inzet van arbeiders,
het akkerland uit te breiden. De
toenemende akkerbouw zorgde voor
voldoende werk voor het stijgende
aantal landarbeiders, al was er wel
sprake van winterwerkloosheid. De
boeren voedden het vee, nodig voor de
bemesting van het land, steeds meer
met klaver en akkerbouwprodukten.
Door wisselbouw, uitbreiding van de
klaverteelt en wieden drongen ze de
braak terug. Tevens maakten de inpol
deringen en de betere bemaling door
watermolens de groei van het bouw
land mogelijk. De oude weilanden
veranderden in velden met koolzaad,
haver, gerst, tarwe en bonen.
Het landschap op de klei is, onder
druk van de economie, doorlopend in
beweging. Akkers worden weer
herschapen in grasland. Oude voor
huizen maken plaats voor villa's.
Dorpen worden uitgebreid met
nieuwbouwwijken en er zijn plannen
om land weer aan het water terug te
geven. Ondanks al deze veranderingen
blijft de rijke sociaal-economische
geschiedenis van het Groningse klei
gebied nog stevig in haar uiterlijk
verankerd.
11