Haarlem in vogelvlucht Van grote betekenis voor de ontwikkeling en de ruimtelijke structuur van Haarlem is de ligging op een noord-zuid lopende strandwal. Over deze strandwal liep Hollands belangrijkste noord-zuidverbinding. Waar deze landweg de rivier het Spaarne het dichtst raakte ontstond de nederzetting Haarlem. De vroegste vermelding ervan is uit de tiende eeuw. BART UITTENHOUT Over het ontstaan van Haarlem en de ruimtelijke ontwikkeling van de nederzetting tot het moment van stadsrechtverlening in 1245 is weinig bekend. De stad besloeg toen een gebied dat omsloten werd door Spaarne, Bakenessergracht, Korte Jansstraat, huidige Ridderstraat, Nassaustraat en -laan en de huidige Gedempte Oude Gracht. Pas na 1274 is er sprake van een verdedigingsstelsel in de vorm van grachten en een (waar schijnlijk stenen) ommuring. Ingrijpende wijzigingen in de ruimte lijke ordening van de oude stad deden zich voor in de periode van circa 1350 tot 1450. Het stedelijk gebied werd uitgebreid aan de oostzijde (Burgwal), het zuiden, zuid-westen en het westen. De (huidige Gedempte) Oude Gracht verloor de functie van verdedigings gracht en werd stadsgracht. Hoofdelementen Hoofdelementen in de ruimtelijke opbouw van de oude stad zijn de brede, binnen de stad zeer bochtige, rivier het Spaarne en enkele noord zuid lopende, door lichte krommingen getypeerde hoofdstraten, zoals Kruisstraat, Barteljorisstraat, Koningstraat, Gierstraat en Grote Houtstraat, Jansstraat en Kleine Amsterdamse Poort (circa 1400). Foto's Jos Fielmich. Houtstraat. Deze hoofdverbindingen komen allen uit op het centraal gelegen stadsplein, de Grote Markt. De belangrijkste gebouwen uit die Middeleeuwse periode zijn de Grote of St.-Bavo Kerk(1370-1520), het stadhuis (13 50-1630), de Amsterdamse Poort (ca. 1400), de Waalse kerk (1347-1398), de Bakenesserkerk (1450-1530) en dejanskerk(1350- 1595). Het Middeleeuwse Haarlem telde een groot aantal kloosters. Omstreeks 1500 waren er acht man nenkloosters en twaalf voor vrouwen. Tevens was er een omvangrijk Begijnhof. Deze kloostergoederen besloegen in die tijd ongeveer tien procent van het stedelijk grondgebied. Na de Reformatie in 1581 werden vrijwel alle bezittingen van kerken en kloosters aan de stad overgedragen. Veel kloostergoederen werden afge broken en de vrijgekomen gronden werden aan particulieren ter bebou wing uitgegeven. Slechts enkele kloos terrestanten zijn nog aanwezig zoals achter het huidige stadhuis, de St. Janskerk en aan de Ursulastraat. Omstreeks 1600 werden twee nieuwe pleinruimten aan de stadsplattegrond toegevoegd. De Botermarkt is ontstaan na afbraak van de in 1576 verbrande Sint Gangolfskerk. Het Verwulft ontstond in 1591 door overwelving van een deel van de (huidige Gedempte) Oude Gracht. Hausse van baksteenbouw Vanaf het einde van de 16de eeuw ontwikkelde Haarlem zich sterk en nam het aantal inwoners fors toe (van 18.000 omstreeks 1570 tot 40.000 in 1630). Als gevolg van stadsbranden werden toen door het toenmalige stadsbestuur 'harde' bouwmaterialen voorgeschreven. Dat resulteerde in een hausse van baksteenbouw en met dakpannen gedekte daken en voorna melijk trapgevels. Het stadsbestuur bleef in deze opleving niet achterwege en stichtte belangwekkende gebou wen, zoals de Cloveniersdoelen (vanaf 1560), de St. Jorisdoelen (1593), de Waag (1598), een nieuwe (niet meer bestaande) Vishal (1603), de Vleeshal (1604), de Nieuwe Kerkstoren (1613) en de uitbreidingen van het stadhuis Grote Markt 18, Vleeshal (Lieven de Key, 1602-1604). (1622/1630). De overheersende bouw stijl in die periode is de Hollandse renaissance. In 1671-1686 werd de stad naar het noorden vergroot en ontstond de huidige Nieuwstad. Stadspoorten als de Jans- en Kruispoort werden afgebroken en de oude stads gracht ter hoogte van de huidige Ridderstraat kwam te vervallen. Daar voor in de plaats kwam, als deftige stadsgracht, de Nieuwe Gracht. Hofjes Kenmerkend voor Haarlem is het grote aantal hofjes dat in de loop van de eeuwen als vorm van particuliere armen- en bejaardenzorg is ontstaan. De oudste stichting, het hofje de Bakenesserkainer, dateert uit 1395. Vooral in de 17de en 18de eeuw werd een groot aantal toegevoegd. Kenmerkend voor de hofjes is de grote beslotenheid van de ombouwde hof, de uniformiteit in architectonisch opzicht, soms met een enkele domi nant in de vorm van een entreegebouw of regentenkamer, en de duidelijke inrichting van de hof. Met name de hofjes uit de 18de eeuw presenteren zich meer aan de straatzijde en zijn veelal monumentaal van opzet. Voorbeelden van hofjes zijn: Frans Loenenhofje (1607), Luthers Hofje (1614), Hofje in den Groenen Tuin (1616), Hofje van Oirschot (1768), Remonstrants Hofje (1773) en Teylers Hofje (1785). Verarming in 18de eeuw De 18de eeuw kenmerkte zich in het algemeen door een sterk verminde rende economie en een grote terugval op velerlei gebied. Stedebouwkundige wijzigingen deden zich niet voor, maar het verschijnsel klok- en lijstgevel diende zich in het stadsbeeld aan. Enkele gegoede burgers vestigden zich op prominente plaatsen in monu mentale behuizingen. Voorbeelden zijn: Spaarne 106 (1740), Gedempte

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1995 | | pagina 6