Muggen en maanblussers
Kloksagen
Klokkedieven
KORTE BERICHTEN
Rijksmonumentenregister
onvolledig
Toerkefretters (Torenvreters)
is de bijnaam van de Wirdumers
(Leeuwarderdeel). De kerk had
daar tot 1680 twee torens. Omdat de
gemeente in financiële nood verkeerde,
besloot het toenmalig kerkbestuur één
van de torens voor afbraak te verkopen
om zo de schulden te kunnen betalen.
De afbraak van de toren leverde 1395
ton tufsteen op, die voor 4.790 werd
verkocht en voor het grootste deel
naar Makkum is vervoerd. Vanaf die
tijd worden de Wirdumers
Toerkefretters genoemd. De afbraak
van de toren van Vught was geen
opzet. Deze stortte rond 1600 plotse
ling in. De Vughtenaren bouwden
hem weer op en plaatsten er dit
opschrift bij:
'In het jaar zestienhonderd
Is deze toren omgedonderd.
O Heer
Donder dezen toren nooit meer neer.
Talrijke spotnamen en zegsels verwij
zen naar gewaande branden in de kerk.
Zo worden de ingezetenen van
Meppel begroet met de spotnaam
Muggenspuiters of muggen. Ooit zag
men boven de kerktoren dichte rook
wolken opstijgen en de Meppelaren
dachten dat hun toren in brand stond.
In allerijl kwam de vrijwillige brand
weer aanlopen om de brand te blussen.
Wat zij echter als rook hadden aange
zien, bleek een dichte muggenzwerm
te zijn, die om de torenspits zweefde.
In plaats van vuur waren het muggen
die zij bespoten. Om dezelfde reden
dragen de inwoners van Dalfsen en
Haarlem eveneens de spotnaam van
muggen.
Ook werd de maneschijn, die door
de kerkramen glom, soms voor brand
aangezien, en liet men de brandweer
om die reden voor niets uitrukken.
Dat gebeurde onder meer in
Middelburg, Oirschot en Schoondijke,
waardoor de inwoners van deze plaat
sen de spotnaam 'maanblussers'
hebben.
In Brabant zegt een kaartspeler, die
geen enkel prentje op zijn kaarten
heeft "t Is de Stippentse kerk.' Die
zegswijze dankt haar ontstaan aan de
armoede van de voormalige
Stiphoutse kerk, waar geen enkel
beeld te vinden was. De uitdrukking:
'Ik ben in de Hapertse kerk' is een
variant. Die uitdrukking doelt op de
gewezen schuurkerk, die in Hapert in
de 18de eeuw heeft bestaan en waar
ook geen enkel beeld werd aangetrof
fen.
Niet alleen kerken en kerktorens
spelen een grote rol in de volkshumor.
Ook maakt het volk vaak schertsende
toespelingen op de klokken in de kerk.
Zo wordt over de klok van het
Groningse Midwolde het volgende
verhaal verteld. Toen de Engelse
koning Willem III gestorven was,
hebben ze te Midwolde zo hard
geluid, dat de klok ervan gebarsten is.
De Heer en vrouw Van Nienoord lieten
toen een nieuwe klok gieten. Vrouw
Anna smeet daarbij zoveel zilver en
edelstenen in de klokspijs dat de klok
een unieke heldere en zuivere klank
kreeg. Dat wekte echter de afgunst
van de Groningers op die niet konden
velen dat een nest als Midwolde zo'n
mooi klokgelui had. Zij verplichtten
daarom de kerkvoogden van Midwolde
de galmgaten van de toren aan de
Groningse kant dicht te metselen.
Op het landhuis Rypikerwaard te
IJsselstein bij Utrecht woonde ooit
een grappenmaker, die liet aanzeggen
dat zijn Kees gestorven was. Naar
plaatselijk gebruik luidde men de
doodsklok, maar toen kwam uit dat
Kees geen mens, maar een aap was.
Om die reden kregen de IJsselsteiners
de spotnaam Apenluiders.
Talrijk zijn ook de spotnamen en
verhalen, die zijn ontleend aan het
stelen en verwisselen van de kerkklok
ken.
Zo was in de kerktoren van
Ridderkerk indertijd een nieuwe klok
nodig. Ook Ouderkerk aan de IJssel
zat in hetzelfde schuitje. Nu schijnt
het dat door toevallige omstandighe
den de klok voor Ouderkerk gelijk
werd afgeleverd met die voor
Ridderkerk. De klok, die voor
Ouderkerk bestemd was, scheen echter
iets beschadigd te zijn. En nu gaat het
verhaal dat de klokken werden verruild
en de Ridderkerkers zich lieten
omkopen met een ham en daardoor
genoegen namen met de beschadigde
klok die voor Ouderkerk bestemd was.
De Ridderkerkers verwierven door dit
verhaal de eretitel van Hammen,
terwijl de Ouderkerkers Klokkedieven
worden genoemd.
Vergelijkbare sagen over de diefstal van
klokken vinden wij in Appingedam,
Broek in Waterland, Delfzijl,
Franeker, Groningen, Callantsoog,
Medemblik, Schermerhorn,
St. Maartensdijk, Sneek en Veendam.
Allemaal bevredigden zij de spotzucht
der menigte. Want om op zijn
naburen te schimpen en te smalen
nam het volk alles te baat. De minste
gebeurtenis, de geringste zaak die
aanleiding tot spot kon geven werd
vergroot, verdraaid en rondgebazuind
en legde doorgaans de grondslag voor
een spotnaam. Eens in zwang werd
deze trouw van geslacht tot geslacht
overgeleverd. Hoewel men in de loop
der tijden vaak de aanleiding voor die
spotnaam vergat of verkeerd uitlegde.
Deze vorm van volkshumor geeft
dikwijls een leerzaam en vermakelijk
inzicht in de beschavingsgeschiedenis
van ons volk en verdient daarom
nadere studie.
Girbe Buist is werkzaam, bij de Culturele
Raad van Overijssel
Voor meer informatie over spotnamen
en spotvertelsels op stad en dorp leze
men Jozef Cornelissen: 'Nederlandse
Volkshumor op stad en dorpland en
Volk'. Antwerpen 1929-1931 (6 delen).
De Rijkscommissie voor de
Monumenten heeft de aandacht van
Staatssecretaris Nuis gevraagd voor
de vaak te summiere en te onvolledige
omschrijving van de in het rijksmonu
mentenregister opgenomen
beschermde monumenten.
Dit register werd in de jaren 1961-
1970 opgebouwd. In veel gevallen
werd van het beschermde monumen
ten niet meer dan een (soms zelfs
oppervlakkige) beschrijving van de
fagade als de zgn. redengevende
omschrijving in het register vermeld.
Dat was, gezien de spoed waarmee
destijds het register moest worden
opgesteld, te verdedigen en begrijpe
lijk. Maar ondanks een uitspraak van
WVC-minister Brinkman in 1984,
dat het register geherinventariseerd
en 'geschoond' zou worden, is het
daarvan nog steeds niet gekomen.
Nieuwe kennis en nieuwe gegevens,
b.v. betreffende de datering, worden
maar zelden in het register verwerkt.
Van een belangrijk monument als het
Rijksmuseum in Amsterdam wordt als
de officiële beschrijving gegeven:
'Gebouw 1877-1885 door P.J.H.
Cuypers, hoofdzakelijk in neo-renais-
sance vormen'. De beschrijving van
het Kurhaus te Scheveningen slaat op
de situatie vóór de in de jaren 1976-79
uitgevoerde sloop en herbouw. Het
huidige gebouw vertoont slechts een
oppervlakkige gelijkenis met het niet
meer bestaande gebouw, dat in het
rijksmonumentenregister wordt
omschreven.
De commissie meent, dat nu het in de
bedoeling ligt tal van jongere monu
menten in het rijksregister op te
nemen, de tijd méér dan rijp is om de
aandacht ook weer te gaan richten op
de omschrijving van de objecten, die
eerder in het register werden opgeno
men. Het rijksmonumentenregister
dient up-to-date te zijn en de commis
sie roept Staatssecretaris Nuis op de
Rijksdienst voor Monumentenzorg in
staat te stellen te gaan werken aan het
op orde brengen van dit register.