De schoonheid van Zuidhollandse boerenerven 10 Everhard Jans Het landelijk gedeelte van Zuid-Holland - met name het 'Groene Hart'- bezit weinig spectaculaire elementen, maar is wel van een ingetogen stille schoonheid. Afgezien van enkele waardige laatmiddeleeuwse kerkjes bepaalt de so bere, oude landelijke bouwkunst nog steeds het streekeigen karakter van het vaak vlakke landschap, dat door weiden, sloten en knotwilgen wordt gekenmerkt. Ook hier berust de variatie in de hal lehuistypen- hier vooral het voer deeltype - op de bedrijfsvoering in het sinds de middeleeuwen in cul tuur gebrachte landschap. Boerenerf en beplanting waren in Zuid-Holland harmonisch op elkaar afgestemd, een voorbeeld van 'oude zakelijk heid', afgestemd op de traditionele weidebedrijven. De Zuidhollande boerenhofstede J. Verheul Dzn., een in 1860 te Rot terdam geboren architect, maakte tussen 1920 en 1935 om en nabij 340 kleurige aquarellen van oude Zuidhollandse hoeven en boerener ven. Hij schrijft in 1930: 'De Zuid-Holland- sche boerenhofstede is gewoonlijk beter verzorgd, lieflijker en rijker dan die in andere streken van ons land. Met de bij intuïtie goed gekozen een- HoU-AMp Oud boerenerf in Zuid-Holland (tekening J. T P. Bijhouwer, 1943) voudige omtreklijnen, het mooi be moste, hoge rietdak, de fraaie bak steen, getemperd of verweerd door de tijd en daardoor fijn van toon ge worden, de goed gekozen kleur aan kozijnen, luiken, ramen en deuren vormt zij een ongekunsteld compact geheel, dat, ontstaan door de innige samenwerking van natuur en mens, het ware decor aan het landschap geeft'. Over de ligging: 'Ook de lig ging tegen begroeide dijken, op klei ne heuvels (zogenaamde donken) in zoals bij de Sarijnenhoeve in Maas land. Op de Zuidhollandse eilanden (Voorne-Putten, Goeree-Overflak- kee) was het de gewoonte om de stammen van de leibomen te witten (onderzijde). Voor een boerderij in Hoornaar legde Verheul een noten boom vast, als erfbeplanting. Hij schrijft in 1930: 'Bovendien zijn de hoeven meestal omgeven door boomgroepen van zware iepen, lin den, beuken of kastanjes en behoort er een boomgaard bij, een bessen- tuin en een kleurrijke voortuin, be plant met zonnebloemen, phlox en asters, afgesloten door een groene tuinhaag en gewoonlijk grenzend aan een kabbelend stroompje, ruime boezem, stille vliet of brede sloot, waarvan de oevers of randen meest al met de aan het landschap eigene knotwilgen met hun leuke ragebollen zijn bezet; of waarlangs ruisende rietbosjes wuiven'. Tot zover de zeer deskundige be schrijving van boerderijkenner Ver heul. het duinlandschap, of in de uitge strekte malse weiden met fraai vee gestoffeerd, werkt daartoe mede.' De beplanting op het erf en langs de wegen In dit vlakke weidegebied boden bo men zinvolle bescherming tegen de striemende wind, en verleenden schaduw en koelte. Gebruikelijk wa ren ook schaduwbomen als de kas tanje en de linde, in de nabijheid van het woongedeelte. Uiteraard zijn er nog meerdere voor beelden bekend van de leiboom. Hierbij bindt men kort na de aanplant de takken aan een latwerk, zodat er een platte groeiwijze wordt 'afge dwongen'. Regelmatig snoeien zorgt dan voor de juiste, door de mens be paalde vormgeving. De oude boeren leidden ook graag een fruitboom te gen de gevel van een boerenhoeve, Hoeve Noordenbosch te Zoetermeer, met hou ten ophaalbrug, (aquarel J. Verheul, ^/.Ge meentearchief Rotterdam) Knotwilg en 'tuin'. Ongetwijfeld is Zuid-Holland het land van de knotwilg, en eertijds ook van de 'Hollandse tuin' (bekend van alle gorische voorstellingen, gravures en haardplaten, met name na de Vrede van Munster, 1648.) De knotwilgen worden ook hier door natuurvrienden vaak tijdig gekort wiekt om het voortbestaan van dit ty pisch geboomte van de weidestreek te bestendigen. Moes- en siertuinen Bijhouwer merkt terecht op, dat het boerenerf in Zuid-Holland al even weinig tot een veelzijdige gebruiks ruimte uitgegroeid was als in andere Nederlandse veeteeltstreken. Maar een klein stukje groentetuin ligt naast het boerenhuis, voorzien van bessenstruiken. Wanneer de grond soort het toelaat, zijn er vruchtbo men toegepast. Aan de wegkant vin den we vanouds enkele heestersoor ten, met jasmijn en rode ribes, kerria en een bloembed van zaaibloemen, geraniums, knolbegonia's, lage dah lia's, en tenslotte gladiolen. Het is duidelijk dat de siertuin voor de hard werkende boerin kennelijk bijzaak was. Vervolg op pagina 12

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1991 | | pagina 10