Een pleidooi voor een
consulent cultuurhistorie
11
J.A. Hendrikx
Op 1 maart 1990 werd ter gelegenheid van het vijfjarig bestaan van de
Stichting Regionaal Archeologisch Archiverings Projekt (RAAP) een
symposium: 'Cultuurhistorie in Milieu in 2015. Op weg naar een land
schap zonder verleden?' gehouden, met als doelstelling een discussie
op gang te brengen over behoud van het 'cultuurhistorisch en archeo
logisch erfgoed' in de bodem (zie ook Heemschut nr. 2 dit jaar).
Een van de belangrijke onderwer
pen, die daarbij aan bod kwamen,
ging over de overheidszorg voor het
bodemarchief. Bij de opening van
het symposium kwam minister Hedy
d'Ancona, met enkele belangwek
kende uitspraken hierover: 'Dit
bodemarchief is het object van aller
lei activiteiten in het kader van de
ruimtelijke ordening, zoals wegaan
leg, uitbreidingsplannen, ontgrondin
gen, ruilverkavelingen en grondwa
terpeilverlagingen, maar ook van het
milieubeleid in de vorm van bodem
sanering, behoud en herstel van na
tuurwaarden, diepploegen ten gevol
ge van overbemesting e.d.'
'Er zijn in de praktijk twee belang
rijke problemen. Het eerste komt
voort uit de specifieke aard van het
bodemarchief, dat immers aan het
oppervlak voor het grootste deel on
zichtbaar is en moeilijk op te sporen:
de probleem is algemener van aard
en heeft te maken met selectie: wat
moet behouden blijven, wat niet, en
waarop wordt die keuze gebaseerd'.
'Waar het nu om gaat is dat, ten
eerste, wordt nagegaan welke facto
ren een rol spelen bij de erosie van
het bodemarchief en, ten tweede,
dat daar waar grootschalige ingre
pen in de bodem zullen plaatsvin
den, nauwkeurig wordt vastgesteld,
wat de omvang en de kwaliteit van
archeologische vindplaatsen is. Een
regionale en projectgebonden aan
pak dus en dat is ook het beleid dat
in de komende jaren door de Rijks
dienst voor het Oudheidkundig Bo
demonderzoek (ROB) verder zal
worden ontwikkeld.'
'Het is duidelijk, ik zei het al eer
der, dat de primaire verantwoorde
lijkheid voor dit proces bij WVC ligt,
maar een dergelijk beleid is niet de
Archeologische opgraving aan de zuidrand van Den
Bosch. Het verleden herleeft voor een moment dankzij het
bodemarchief.
om het te kunnen behouden is het
nodig, om te weten wat er aanwezig
is en waar dat precies ligt. Het twee
verantwoordelijkheid van één minis
terie of van de rijksoverheid alléén.
Ook gemeenten hebben op dit ge
bied een taak en hetzelfde geldt voor
de provincies, met name door de
nauwe relatie tussen archeologische
monumentenzorg en ruimtelijke or
dening. De milieu-effecten van ingre
pen in landschap en bodems omvat
ten ook het bodemarchief en zullen
dus ook de veroorzakers van die
effecten een zorg moeten zijn.'
Snelle erosie bodemarchief
Vooral de laatste uitspraak van de
minister lijkt aanleiding voor bezin
ning op provinciaal niveau, waarbij
het probleem van de snelle erosie
van het bodemarchief centraal staat.
Toen die erosie, zowel in de stad als
op het platteland, nog niet die vor
men had aangenomen die tot de hui
dige knelpuntsituatie leiden, kon in
grote lijnen worden volstaan met een
beleid, dat was gericht op monumen
tenzorg, noodopgravingen en de
daarbij behorende nazorg. Als van
zelfsprekend werd er daarbij van uit
gegaan, dat velerlei ingrepen in de
bodem zonder meer waren toege
staan, tenzij er sprake was van ar
cheologische monumenten. Zelfs
dan echter kon worden besloten tot
een noodopgraving. Van afweging
van de waarde van het bodemar
chief ten opzichte van de voorgeno
men ingreep was geen sprake;
hoogstens was er op Rijksniveau
(Rijkswegen, landinrichtingsprojec
ten, beheersobjecten van Defensie
en Staatsbosbeheer) een begin van
toepassing van het principe: 'de ver
nieler betaalt' in de vorm van een in
ventarisatie vooraf en eventuele op
gravingen op kosten van het betrok
ken Rijksdienst en tevens een zeke
re mate van afweging in de planvor
ming.
De snelheid, waarmee momenteel
het bodemarchief verloren gaat,
brengt met zich mee, dat het tot nu
toe gevoerde beleid van monumen
tenzorg en noodopgravingen niet
meer voldoet. Het is onmogelijk, de
ontwikkelingen op een adequate wij
ze bij te houden door middel van dit
bestaande instrumentarium, zodat
het moment aangebroken lijkt, het
bodemarchief als zodanig geheel of
gedeeltelijk te gaan beschermen te
gen ingrepen. De Monumentenwet
volstaat daarbij niet meer, omdat
voor de aanduiding als monument
voldoende gedetailleerde kennis van
het object nodig is. De enige moge
lijkheid ligt daarom in een zo goed
mogelijke verkenning van de te ver
wachten waarden en een afweging
daarvan in het kader van de ruimte
lijke ordening, de landinrichting, het