w De tuinengids van Nederland Vrije toegang daarnaast nog plm. 200 buitenplaatsen on der directe overheidszorg. Waarmee de buitenplaatsen in ons land eerder 'een ver tederende verschijning ten plattelande' zijn, maar daarom niet minder waardevol. In ons land overheersen de buitens hun omgeving niet zodanig als in het buiten land, zegt Onnes. Wij zijn van oudsher een land van steden. Waarom is particulier eigendom het beste middel, vragen we. 'De eigenaar-bewoners steken er zelf veel geld in. Als de overheid de buitens zou bezitten en beheren zou dat de gemeen schap veel meer kosten dan wanneer wij het zelf doen. Er zou beherend personeel moeten komen etc. Wij doen dat voor het grootste deel zelf. In landen als Italië met zijn veel grote buitens geldt dat nog ster ker. Hoe zou de overheid daar de duizen den buitenplaatsen kunnen beheren. Daar is dan ook een nog veel groter percentage dan bij ons in particuliere handen.' Hoe staat het met de buitenplaatsen in Oost-Europa, die alle in overheidshanden zijn gekomen? 'Nou, u weet hoe het de eigenaars daar destijds is vergaan. Die werden een kopje kleiner gemaakt of verdreven. En wat de buitenplaatsen betreft: de meest spectacu laire zijn fraai hersteld en zijn nu musea maar verreweg de meeste buitens verke ren in deplorabele staat. De oude landhui zen, waarvan Tsjechow rept, zijn in droef verval. Dit wil overigens niet zeggen, dat het beheer door de semie-overheid ook bij ons tot slechte resultaten leidt. Het beheer van de Stichting Vrienden van de Gelderse kastelen met steun van de provincie is om eens een voorbeeld te noemen volgens Onnes boven alle lof verheven. Hoe zit het met de faciliteiten van over heidswege in Europa? 'Het siert de Nederlandse overheid, dat zij de fiscale aftrek van onderhoud aan monu menten heeft gehandhaafd, ook al wilde de commissie-Oort anders. Wat fiscale af trekbaarheid en subsidieregime betreft vertoont ons systeem veel overeenkomst het het Franse. Een gemeenschappelijk Cartesiaans trekje. Onderhoud van monu menten is ook in Frankrijk aftrekbaar en er is daar ook vrijdom van successierechten voor de monumentale buitenplaatsen. Een verschil is echter, dat de Nederlandse overheid bij vrijstelling van successierech ten als voorwaarde stelt, dat de parken en bossen dan wel vrij voor iedereen toegan kelijk zijn. De Franse overheid stelt die eis niet. Dat past niet in hef Franse denken. Buitenplaatsen zijn daar veelal ommuurd geweest. Vrije toegang zou wel een erg grote overgang zijn. De Fransen vrezen in dat geval veel vandalisme, een probleem, waarvan overigens Nederland niet is ge vrijwaard. In Frankrijk kun je wel veelal na aan koop van een kaartje de buitenplaatsen bezoeken. Engeland kent weer een heel ander systeem. Hebben Nederland en Frankrijk in feite een joint-venture met de overheid, waarbij deze een deel van de lasten overneemt in ruil voor toegankelijk heid, in Engeland bestaat het business-mo- deR Dè overheid geeft vrijwel geen facili teiten maar is tegemoetkomend als de bui tens zich richten op het maken van winst. Entree moet dan ook betaald worden en de buitens worden zo mogelijk commerci eel gerund. Is Nederland erg soepel wat de openstelling van de terreinen betreft, bij het bezoeken van de gebouwen is men wat terughoudend. Veel kastelen worden immers, omdat ze niet zo groot zijn, be woond. Toch heeft een geïnteresseerde bezoeker, die van tevoren even een briefje schrijft een goede kans, dat hij het kasteel ook van binnen mag zien. In het buitenland zijn de kastelen meestal veel groter, zodat daar de keuze om er alleen te wonen nauwelijks bestaat. Daar zie je vaak een mengvorm van wonen en andere functies, bijvoorbeeld een mu seale bestemming. Vandalisme Onnes staat zeker positief tegen de vrije toegankelijkheid van de parken en tuinen van de buitens, die in Nederland jaarlijks zo'n vijf miljoen bezoekers trekken. Wel wijst hij op de toenemende vernielingen en de vervuiling. Rond kasteel Middachten werden bijvoorbeeld onlangs nog ver nielingen aan beelden in de tuin aange richt. Er is nu een landelijk onderzoek gaande naar dit vandalisme-probleem. Wat de overheidsfaciliteiten betreft wijst hij tenslotte op de zeer gunstige totale af trek van onderhoudskosten aan monumen ten, die je in Italië hebt. Bij ons moet daar toe eerst een bepaalde drempel worden overschreden. Daar staat in Italië echter als minpunt tegenover, dat daar de subsi die-mogelijkheden minder voorstellen. Als we meer in het algemeen over het monumentenbeleid komen te spreken blijkt Onnes enigszins zich nogal ongerust over het gemak, waarmee in ons land een gebouw monument wordt. Frankrijk en Engeland kennen elk 21.000 beschermde monumenten, Begië slechts 4000. Brussel heeft net zoveel monumenten als Zaltbom- mel, vertelde de Vlaamse minister van Cultuur onlangs. In ons land met liefst 47.000 monumenten zijn de normen dan ook wat aan de lage kant. Als het Monu menten Inventarisatie Project straks tot - noem eens een voorbeeld - 50 procent meer monumenten leidt dan zou het bud get voor restauratie en onderhoud ook met dat percentage moeten stijgen. Maar dat zal niet licht gebeuren en de toename gaat ten koste van de bestaande monumenten. En van opschonen van het bestaande be stand komt volgens Onnes weinig terecht want elk voorstel daartoe zal protest te weegbrengen. Misschien zouden toch de normen voor officiële bescherming wat hoger moeten worden, meent hij. Tenslotte een vraag over de gevolgen van de Europese eenwording voor onze monumenten. Onnes: 'Het Verdrag van Rome bevat geen culturele paragraaf. Onlangs heeft de nieuwe minister van Cultuur mevrouw d'Ancona gezegd, dat zij eventueel wel zo'n paragraaf in het verdrag zou willen laten opnemen, teneinde een en ander ju ridisch behoorlijk te regelen. Ben ik hele maal met haar eens. Maar dan wel met in achtneming van het subsidiariteitsbegin sel. Wat wil zeggen, dat waar individuele regeringen dingen op cultureel gebied goed hebben geregeld, de gemeenschap zich terug trekt. Anders bestaat het ge vaar, dat de machtigste landen ons de wet gaan voorschrijven. Het moet op cultureel gebied geen eenheidssoep worden, zei de minister terecht. We praten nog even over onze beide bladen: Heemschut en het prachtig uitge voerde tijdschrift De Woonstede. Heem schut en de Stichting Historische Buiten plaatsen gaan een aanmeldingsbon uitwis selen (zie ook pag. 12). Onnes laat me uit en ik krijg nog even de gelegenheid een blik te werpen op het kasteel, een van de vijf beschermde buitenplaatsen in ons land. De bouw van de havezathe begon in 1560, de uiteindelijke vorm dateert uit 1623. Zij had aanvankelijk een enkele om- grachting en verder een rechthoekig lanenstelsel. In de eerste helft van de 18de eeuw vond uitbreiding plaats met een groot rechthoekig tweede grachtenstelsel en een zichtas van ruim 600 meter. Vlak voor het kasteel zie ik een schitterende beuk uit ca. 1700. Naast het kasteel een romantische vijver. De taxi rijdt me snel weg. Als het mooi weer was geweest had ik hier graag nog wat langer willen toeven. Een prachtige omgeving. Bezoekersgids en vademecum voor tuinen en tuinarchitectuur in Nederland; samen gesteld door Carla S. Oldenburger-Eb- bers; eindred. Anne-Mieke Backer. Einde lijk is er dan een gids met gegevens over opengestelde tuinen. De indeling is als volgt: allereerst een inleiding met daarin de ontwikkeling van de tuinarchitectuur in Nederland door de eeuwen heen, gevolgd door een serie korte biografieën van tuin architecten die in Nederland werkzaam zijn geweest. Het overgrote deel van de gids wordt ingenomen door de beschrij vingen van landgoederen, buitenplaatsen, begraafplaatsen en tuinen op kerkelijke gronden. De indeling is per provincie. Van de ruim duizend geselecteerde tuinen, waarvan enkele basisgegevens als plaats, adres en openingstijden worden gegeven, zijn er 259 in het kort beschreven (tot ca 1850. Voor de periode na 1850 is een tweede deel in voorbereiding): Verder treft men aan een verklarendé woordenlijst van gebruikte termen, regis ters, een zeer uitgebreide literatuurlijst en nog ettelijke bladzijden met informatie. Het boek telt vele afbeeldingen. Een lijvig, zorgvuldig uitgegeven boek met een schat aan gegevens. Persoonlijk denk ik dat het handiger zou zijn geweest als de lijst met basisgegevens apart in een kleiner en handzamer boekje zou zijn uitgegeven. Desalniettemin is dit een belangrijke uit gave, onmisbaar voor iedere tuinliefheb- ber. Rotterdam, Uitgeverij de Hef. 1989. 303 pp. ISBN 90.6906.009.4. Prijs 69.90. Heemschut, februari 1990

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1990 | | pagina 9