Het Plan ]J-oevers... en verder IJ-OEVERPLANNEN H. KNIJTIJZER Het dilemma 'Aan d'Aemstel en aan 't Y daar doet zich heerlijk oope Zij, die, als Keizerin de kroon draagt van Europe' Vondel In opdracht van de gemeente Amsterdam wordt hartstochtelijk getekend en gecijferd om aan het IJ een nieuw 'balkon' voor de stad te creëren. Allure langs het IJ?, schre ven we in augustus 1987. Ook toen al vraag tekens. Onze medewerker H. Knijtijzer belicht het vervolg van de discussie. Die openheid is helaas verdwenen door de bouw van het Centraal Station. Wel - zo schreef Jan Veth in Stedenschennis - heeft Cuypers zich nimmer ingenomen betoond met die ligging, maar het plan werd op aandrang van minister De Klerck met een meerderheid van slechts een enkele stem door de Tweede Kamer aangenomen. Tegenover het verlies van het open IJ- front staat het feit dat juist door die ligging van het station de Amsterdamse binnen stad tot in de late uren een levendig beeld toont van reizigers van en naar het Cen traal Station. Architect A. Staal heeft in 1944 in een studie over het na-oorlogse bouwen in Amsterdam een voorstel gedaan het Cen traal Station te splitsen in twee eindstations opdat het IJ van de binnenstad uit weer zichtbaar zou kunnen worden. Het plan werd afgewezen ondanks het feit dat er voldoende technische middelen waren om het overstappen van een in verhouding ge ring aantal doorgaande reizigers mogelijk te maken via tunnels, zoals blijkt uit de toe gankelijkheid van de metrostations. daan. Ook dient daarbij de typische klein schalige schoonheid van Amsterdam in het oog te worden gehouden. Weliswaar zijn in de 17de en 18de eeuw eveneens op economische gronden grote stedebouwkundige plannen tot stand ge komen, maar daarop werd een boeiend architectonisch antwoord gegeven. Op die nalatenschap is Amsterdam terecht trots en zij wordt alom bewonderd: Amsterdam is immers een van de mooiste steden ter wereld. Als thans een nieuw stedebouwkundig plan voor de U-oevers wordt aangeboden dan moet dat opnieuw een werk zijn waar voor latere generaties net zo dankbaar zijn als de huidige Amsterdammers dat zijn voor het karakter van de 17de eeuwse grachtengordel. Daarom dient ten aanzien van het plan IJ-oevers de uiterste behoed zaamheid te worden betracht. Een herha ling van het op economische gronden ver worpen uitbreidingsplan van h. J.G. van Niftrik in 1866 behoort een ernstige waar schuwing in te houden. Het plan van D.R.O. Bijna 45 jaar later doet de-Dienst Ruimte- lijke Ordening opnieuw een poging het open IJ meer te betrekken bij de Amster damse binnenstad. Het eerste plan - het 'Helsinkiplan'- toont een lage bebouwing langs de IJ-oevers als een variant van het oude havenfront van de Prins Hendrik kade; het tracht vorm te geven aan de stille rust en een eigen schoonheid, overeen komstig die van het verleden. Het tweede plan wordt gekenmerkt door een aantal hoge bouwmassa's, waar tussen behalve lage bouwblokken vooral open ruimten komen, die het visueel con tact met het IJ beogen te bevorderen; dit plan getuigt van de uitbundige vreugde van een nieuwe visie op het oude verlan gen naar een open IJ. t Beide plannen houden de belofte in van een gouden greep om te voldoen aan de eisën.van onze*tijd; als Amsterdam-mee wil gaan ïn'de vaart der volken dan bestaat d^ -. behoefte aan meer woningen, winkels en kantoren, aan meer hotels, vergaderzalen en recreaüe-mógehjkheden'en dat alles mede ter versterking van de functie van de \x maakt binnenstad: Hét zou kortachtig zijn als al leen aan deze materiëlé éisen'wordl vol Een vraag en een antwoord Het is de vraag of het werkelijk de bedoe ling is van het plan IJ-oevers om de typisch Amsterdamse schoonheid te bevorderen of liggen vooral zakelijke motieven aan het plan ten grondslag? Een suggestie voor planverdichting en rendementsverbete ring - 1986 - wekt enige argwaan. Het ant woord op deze vraag kan toch niet worden afgedaan met het motto dat het plan hoog waardig moet worden. Het dient een vol waardig plan te zijn, dat een vervolg is op de cultuur van het oude Amsterdam. Hoe wel het een dwaasheid is te menen dat het nieuwe altijd beter is dan het oude, toch zal aan het tweede plan de voorkeur moe ten worden gegeven omdat het cultuur-be vorderend kan zijn. In zijn essay 'Hoe bepaalt de geschiede nis het heden' heeft Prof. J. Huizinga gek scherend opgemerkt 'dat jongeren altijd gelijk krijgen. Zij zullen de ouderen richten en niet omgekeerd. Alleen zullen zij dan ook zelf niet meer jong zijn'. Dat blijkt bij voorbeeld uit de ontwikkeling van de Stijl groep naar de Nieuwe Zakelijkheid en verder via de architectengroep de 8 en Opbouw, de groep 32 tot het werk van een Duintjeren een Salomonson. De uitspraak van Huizinga geldt ook voor de ontwer pers van het Plan IJ-oevers als zij tenminste bereid zijn de inmiddels geuite kritiek te verwerkemineendefimtiefplan. v, .Wel is het duidelijk'dat civieltechruschë) zaken, verke^ersaspecten en vraagstukken^; van financiële aardnader onderzocht zul«§.'.- len moeten worden, maar ver daar boven uit gaan de culturele waanden die aamhet. plan ten grondslag behoren te liggern Eco y/vnomischemotievengaammeedogenloosm- é~i. de ncKtrng van het rationalisme en dan houdt hét. irrationalisme op werkzaam te zijnDatisdekeuzediemoetwordéngë Vogelvluchtperspectief lj-oeverplannen In die keuze ligt het al dan niet welslagen van het plan IJ-oevers. Een verzakelijkte benadering, waarbij elke m2 grond ten nutte wordt gemaakt of ten koste gaat van het water, is wellicht financieel aantrekke lijk voor projectontwikkelaars, maar zij is in strijd met de visie van openheid. Elke meter te grote hoogte van de geplande to rens zal schade berokkenen asm het stads beeld gezien vanaf de binnenstad en aan de bestaande bebouwing van de Zand hoeken het Marine-etablissement. Twee voorbeelden ter verduidelijking van het dilemma: Het eerste betreft de bouwkundige om helzing van het Centraal Station: een laagbouw ten behoeve van dienstverle ning op de begane grond en een hoog bo ven de spoorrails gelegen bouwmassa voor winkels, amusement en horeca. Beide bouwlichamen doen niet alleen afbreuk aan het als Rijksmonument aangewezen bouwwerk van Cuypers, maar zij verstoren van de Geldersekade gezien de openheid van het IJ helaas nog verder. Het tweede voorbeeld geldt de bebou wing van de noordzijde van het Oosterdok waardoor een waardevol watergebied door aanplemping verloren gaat. Boven dien is de - langs de tekenmachine ge trokken - rechte rooilijn van de vijf torens strijdig met de typische buigingen van de historische grachtengordel en van de hui dige situatie ter plaatse van het Stations postkantoor; dit boeiende werk van archi tect P. Elling- dat later stellig als monu ment zal worden aangewezen - gaat vol strekt schuil achter die torens. Tenslotte valt te vrezen dat die kubusachtige woon- en kantoortorens niet zullen worden be kroond met een speelse fantasie zoals het silhouet van het Scheepvaarthuis van J.M. van der Meij of de Shelltoren van Arthur Staal. Gelet op de reeds gerealiseerde hoogbouw aan de U-boulevard ten westen van het Centraal Station lijkt die vrees niet ongegrond. Het Oosterdok is nog steeds een schitte rend stedelijk watergebied; dat mag zelfs niet worden bedreigd door de bouw van een museum op de toegang van de U-tunnel. Epiloog Verwacht mag worden dat de Dienst Ruimtelijke Ordening en het Gemeentebe stuur van Amsterdam de lessen van de his torische vergissingen zullen verstaan op dat het plan voor het stedelijk balcon aan hej U werkelijk een toplokatie van interna tionaal niveau kan worden met een her kenbaar Amsterdams karakter. Daarbij is 1 het van belang te beseffen dat de dingen altijd ingewikkeld zijn voordat zij eenvou dig kunnen worden! 'Maar naar het voorbeeld.van het verruk kelijke slot van/P^Mïeras meesterlijke beschouwing QveiÜ0:fea0hw0èifï^erien van rr. J venstaandeaangetoonddatik van-het plan U-oevers mets heb begrepen want-mejxlë woorden-van-een Gneksé dichter 'schijnt eehhondeen^hondlietmooiste wezen, de vos de os, het varken het varken, de ezel de ezel. H. Knijtijzer, architect BNA te Amsterdam, 16 augustus 1989. 20 Heemschut, nov.-dec. 1989

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1989 | | pagina 20