Landhuis op de Weele te Boekelo (foto Rijksdienst voor de Monumentenzorg).
van snelle vervoersmiddelen. Toen was
het een grootse reis, want ook rijwielen
bestonden nog niet. Alle bedden gingen
mede en een hoeveelheid huisraad boven
dien. Het was een ware uittocht. En als
kleine kinderen zagen wij de stad ook niet
weer voor de verhuizing in september in
de omgekeerde richting plaats vond. Dan
was de animo minder groot.Tusschen-
tijds bezochten de kleine kinderen de
'boerenschool'aan de overzijde van den
Twekkeleresch
Aanvankelijk stelde men zich tevreden
met het leven te midden van de agrarische
bedrijvigheid, maar aan het einde van de
vorige eeuw zien we langzaam een be
hoefte aan meer luxe. In 1889 kreeg de
tuinarchitect Dirk Wattez die zich onder de
Twentse fabrikanten een grote clientèle
verwierf van Engbert Janninkde opdracht
de omgeving van de boerderij van het
Stokhorstin een landschapspark te veran
deren. Serpentinevormige vijvers, slinge
rende paden, incidenteel begeleid door
groepen - en solitaire bomen, bepaalden
het verrassingseffect. Tien jaar later, de
beplanting had langzamerhand zijn volle
karakter gekregen, gaf Jannink zijn plaats
genoot Reygers, de opdracht een vrij
staand landhuisje te bouwen. Het werd een
gebouw met verdieping onder mansarde
dak in eclectische stijl. Een uitgebouwd
hoektorentje, erkers, veranda's en grote
spiegelruiten dienden er voor te zorgen
dat de bewoners en ook bezoekers het ge
voel kregen dat men te midden van de
(geknutselde) natuur verbleef.
De Bazel
Opmerkelijk is dat men zoals op meer fa
brikantenbuitenplaatsen desondanks het
contact met het agrarische bedrijf niet ver
loor. Nog steeds werd het herenhuis, dat
slechts op enkele tientallen meters van het
boerderijgedeelte was verwijderd, vanuit
de boerderij verzorgd: de koetsen werden
er gestald, de paarden vonden er onder
dak enz. Lang heeft dit huis niet aan de
wensen van de eigenaren voldaan. In 1912
kreeg de bekende architect K. P. C. de Ba
zel de opdracht het aanwezige landhuis te
vernieuwen. Als men het tegenwoordige
landhuis ziet, denkt men niet dat hier een
ouder gebouw is geïncorporeerd. Twee
bouwlagen worden gedekt door een hoog
schilddak dat wordt bekroond door een
dakruitertje. Twee zijrisalieten worden
verbonden door een gecombineerde ve
randa met balkon. Om het sterk monumen
tale landhuis op de juiste wijze in de gol
vende lijnen van het landschapspark in te
passen, kreeg De Bazel ondersteuning van
de tuinarchitect Dirk Tersteeg die de di
recte omgeving van het huis voorzag van
een geometrische tuin. Even buiten de ei
genlijke buitenplaats verrees een
dienstwoning eveneens naar ontwerp van
De Bazel.
Toen in de jaren '60 langzamerhand de
bijbehorende landbouwgronden onder
stadsuitbreidingen verdwenen, verloor de
boerderij, die om de eeuwwisseling nog
sterk was uitgebreid, haar functie. Een po
ging om de boerderij, inclusief het nog be
staande löde-vroeglflcLe eeuwse buiten
verblijf, een woonfunctie te geven liep vast
op de starheid van de regels van het be
stemmingsplan. Langzaam verviel de
boerderij. Zij is inmiddels ten prooi geval
len aan de slopershamer. En we zijn be
zorgd om het lot dat de villa en het park te
wachten staat.
Buitenplaatsen als historische
'werkverruimende maatregel'
Uit het bovenstaande relaas is duidelijk
geworden dat tussen de verschillende
functies op de buitenplaats een bepaalde
relatie bestaat die door haar functionele
ontwikkeling is bepaald. Het is daarom
hier de plaats om eens het begrip buiten
plaats te definiëren. Onder een buiten
plaats dienen we ieder verblijf te verstaan
dat een eigenaar, niet-agrariër stichtte om
voor kortere of langere tijd op het platte
land te vertoeven, enerzijds om van de rust
en de landelijkheid te genieten anderzijds
om het beheer te voeren over de aan deze
verblijven verbonden industriële land
bouw- en bosbouwbedrijven. Naar het ka
rakter en intensiteit van bewoning door de
eigenaar onderscheidde men niet-perma-
nent, semi-permanent en permanent be
woonde buitenplaatsen.
Bovenstaande definitie geeft het dyna
mische aspect van de Twentse frabrikan-
tenbuitenplaats weer. De functionele en
historisch bepaalde structuur was voortdu
rend in beweging. Uit de theekoepel op
een boerenerf met enige laanstructuur of
de eenvoudige jachtkamer groeide in de
loop der jaren een statig landhuis met om
ringend park. De onstuimige groei van de
textielindustrie stelde de ondernemer in
staat grootgrondbezitter te worden. Het
hoogtepunt in de aanleg van buitenplaat
sen vond plaats tussen ongeveer 1890 en
1920. Een tweede generatie ondernemers,
als groot-industriëlen niet meer de be
hoefte voelend, een sobere levensstijl te
voeren zoals hun ouders hadden gedaan,
schiep een groot aantal buitenplaatsen met
monumentale landhuizen en omvangrijke
parken.
Vooral de eerste wereldoorlog heeft
veel betekend voor de ontwikkeling van
de Twentse buitenplaats. Toen in de loop
van de oorlogsjaren de katoenaanvoer
door de onbeperkte duikbotenoorlog
stagneerde, was een aantal fabrikanten
genoodzaakt de fabrieken op halve kracht
te laten draaien. Een deel van de arbei
ders werd ingezet in de ontginning van de
heidevelden, de bebossing en de aanleg
van parken op de buitenplaatsen. Juist in
deze oorlogsjaren bereikten veel buiten
plaatsen door de bouw van grote landhui
zen en de aanleg van uitgestrekte parken
hun uiteindelijke vorm. Het is ook begrij
pelijk dat de fabrikanten juist op dit mo
ment de stad verlieten en zich min of meer
permanent op hun buitenplaatsen in de na
bijheid van de steden vestigden. Ook toen
de fabrieken weer draaiden bleef men
buiten wonen: de aanleg van verharde we
gen en de opkomst van het gemotori
seerde verkeer maakte dit mogelijk. We
zien dat men in deze jaren afstand doet van
het stadshuis, waaraan men de voor
afgaande periode zo had gehecht.
Met het permanent gaan bewonen van de
buitenplaats behoort het verschijnsel:
semi-permanente en niet-permanente bui
tenplaats echter nog niet tot het verleden.
Terwijl men zich permanent op de buiten
plaats nabij de stad vestigde, werd veel
vuldig een ver afgelegen theekoepel de
plaats voor een semi-permanent landhuis
(b.v. in De Lutte). Dit had op haar beurt
weer ten gevolge dat in nog verder afgele
gen buurtschappen in deze tijd nog
nieuwe heerschapskamers en theekoe
pels verrezen.
De buitenplaats bedreigd
Na de tweede wereldoorlog was de peri
ode van de buitenplaatsen voorbij. De rust
en landelijkheid wordt in Zwitserland,
Frankrijk of Italië gevonden. De kosten
voor onderhoud, aanvankelijk gering, ne
men door de stijgende lonen sterk toe. De
kosten worden aanvankelijk nog gedekt
door externe geldstromen uit de textielin
dustrie. Als in de tweede helft van de jaren
'60 de textielindustrie instort, is ook de ex
terne geldstroom opgedroogd. Veel bui
tenplaatsen werden verkocht aan nieuwe
kapitaalkrachtige eigenaren of werden
verhuurd als kantoor aan gemeenten of
welzijnsinstellingen. Het park doet nog
dienst als entourage voor de nieuwe be
bouwing. Op Drienerlo wordt het heren
huis afgebroken, terwijl temidden van het
parklandschap de derde Technische Ho
geschool (Nu Universiteit Twente) verrees.
Bij de Kotten en Teesink werd het park
verkaveld en maakten de oorspronkelijke
landhuizen en nevengebouwen plaats voor
flats en bungalows. In het begin van de
zeventiger jaren werd in de aan elkaar
grenzende buitenplaatsen Amelink en 't
Bouwhuis bij Enschede een psychiatrische
inrichting gevestigd. De beide landhuizen
bleven weliswaar met verandering van
functie behouden, maar de landschapspar
ken werden overwoekerd met paviljoens
voor de patiënten. Gebouwen die niet di
rect een functie hebben zoals boerderijen
Heemschut, november-december 1988 23