Buitenplaatsen van de vroegere textielfabrikanten in Twente BUITENPLAATSEN BEN OLDE MEIERINK SASKIA VAN DOCKUM 'C'est un Pare continu; je congois qu'autrefois on 1'ait apellé le paradis des nobles'. In deze lovende woorden uitte zich reeds in de vorige eeuw een buitenlands bezoeker over het Twentse landschap. Zeker hebben de Twentse kasteeleigenaren als grootgrondbezitters een belangrijke bijdrage geleverd aan het ontstaan van het Twentse parklandschap, maar ook een andere groep opdrachtgevers heeft een wezenlijke bijdrage geleverd aan de tot standkoming van dit 'paradijs der edelen'. Twentse industriëlen stichtten in de vorige eeuw en het begin van deze eeuw op het Twentse platteland fraaie buitenplaatsen die de kem vormen van omvangrijke landgoederen. De wisselwerking tussen stad en platteland Het Twentse coulissenlandschap is vrij re cent ontstaan. Weinigen zullen zich reali seren dat dit landschap, dat gekenmerkt wordt door een afwisseling van loof- en naaldbossen, bouw- en weilanden, om zoomd door houtwallen en dat nu onder grote druk staat van stads- en dorpsuit breidingen, wegenaanleg, industrieterrei nen en rationalisatie in de landbouw, pas ruim een eeuw oud is. Immers de oudste topografische kaar ten, uit het midden van de 19de eeuw date rend, laten een ander landschapsbeeld zien. Als eilandjes lagen boerenerven met hoog geboomte omringd te midden van de tot cultuur gebrachte gronden. Daarbuiten vond men de uitgestrekte nog boomloze paarsrode heidevelden. Kudden schapen onder begeleiding van een scheper zorg den met hun vraatzucht dat dit landschaps beeld in stand werd gehouden. De 's nachts in schaapstallen gedeponeerde uitwerpselen vormden, vermengd met strooisel en heideplaggen, de basis voor de bemesting van de schrale zandige ak kercomplexen. Vrijwel steeds balan ceerde de boerenbevolking aan de rand van bestaansminimum. Het is derhalve niet verwonderlijk dat men reeds in de zeven tiende eeuw en misschien reeds vroeger zich genoodzaakt zag zijn inkomsten tij dens de lange winteravonden aan te vullen met spinnen en weven. Hier lag de baker mat van de Twentse textielindustrie, die tot ver in de jaren '60 van de vorige eeuw het leven in de stad en op het land bepaalde. Rond 1870 deden zich grote veranderin gen op het platteland voor. De komst van de kunstmest en nieuwe voedergewassen doorbrak de vicieuze cirkel waarin zich het traditionele landbouwbedrijf bevond. De heidevelden waren niet langer nodig als weidegebied voor de schapen en win ningsplaats voor de noodzakelijke heide plaggen. Daarmee was ook het instituut der marken overbodig. De nu niet meer onontbeerlijke heide velden werden opgekocht: in Zuid- en Midden-Twente door de adel en in Oost- Twente door de textielfabrikanten. Door kennis van de literatuur over nieuwe land bouwmethoden en het beschikbare kapi taal waren ze in tegenstelling tot de boeren in staat de zeer kapitaalintensieve ontgin ningen en bebossingen uit te laten voeren. Vooral bij de Enschedese textielfabrikan ten zien we dat met kapitaal uit de tex tielindustrie kapitaalsintensieve ontginnin gen en bebossingen worden uitgevoerd. De interesse van deze fabrikanten voor het platteland verschilde niet wezenlijk van die van de Amsterdamse kooplieden in de zeventiende eeuw, toen ze hun blik had den gericht op het verwerven van land bouwgronden door kapitaalsintensieve projecten als inpoldering (Beemster, Pur- mer) en ontgronding ('s-Graveland). Even als deze kooplieden stichtten de Twentse fabrikanten op hun nieuw verworven be zittingen verblijven die varieerden van eenvoudige heerschapskamers tot indruk wekkende landhuizen. Ontstaan en ont wikkeling van dergelijke Twentse fabri kantenbuitenplaatsen willen we schetsen aan de hand van een voorbeeld: Het Stok- horst bij Enschede. Het Stokhorst als voorbeeld Tot een van de fraaiste buitenplaatsen hoort op het ogenblik de te koop aangebo den Stokhorst bij Enschede. De erfgena men zien zich blijkbaar niet meer in staat deze fraaie buitenplaats in stand te hou den. Weliswaar is het enige tijd als kantoor verhuurd, maar de familie heeft veel moeite gedaan de buitenplaats in een goede staat te houden. De geschiedenis van 't Stokhorst is kenmerkend voor die van veel Twentse fabrikantenbuitenplaat sen. De geschiedenis gaat terug tot in de achttiende eeuw toen aan de voorzijde van de reeds bestaande boerderij een heer schapskamer verrees. Hier bracht de ei genaar - een fabrikeur of linnenreider uit het toen nog zeer kleine stadje Enschede - met zijn gezin de zondagmiddagen door. Een halve eeuw later kreeg men behoefte aan een iets permanenter verblijf. De here kamer werd uitgebreid tot een eenvoudig buitenverblijf: twee vertrekken links en rechts van een gang en het geheel leunend tegen de boerderij. Aan de stedelijke bouwkunst ontleende elementen als een omgaand schilddak en een in Dorische orde uitgevoerde ingang gaven aan dat hier een stedeling verbleef. Interessant is te vermelden dat vanuit dit buitenhuisje de wederopbouw van het in 1862 in as ge legde Enschede werd geregeld: fabrikan ten oefenden toentertijd nog het burge meesterschap als nevenfunctie uit. Om ons een beeld te vormen hoe de En schedese fabrikantenfamilie hier leefde, hoeven we ons slechts te verdiepen in de jeugdherinneringen van Jan Herman van Heek (1873-1957) een lid van een bekende Enschedese fabrikantenfamilie: 'Zomers brachten wij in onze jeugd steeds drie maanden en later veel langer op het 'Stroot' door. Dan verhuisde de familie meestal begin juni daarheen. Het was een grote uittocht en voor ons allen een feest. Juf vertelde dan lang vooraf 'als wij de stad weer gaan verlatenen nooit kon ze er ge noeg van vertellen. Alles hielp mee met de verhuizing en somstijds wandelden wij kinderen de afstand van vijf kilometers. Die afstand lijkt niets in dezen tijd (in 1941) De Hooge Boekei bij Enschede (foto A. Westerhof, Enschede). 22 Heemschut, november-december 1988

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1988 | | pagina 22