m
3. 'Planciusblok'aan de Planciusstraat/
Houtmanstraat, 1854/56, architect
P. J. Hamer voor de V.A.
Als eerste nam een groep filantropen uit
de betere kringen het initiatief tot het op
richten van de eerste woningbouwvereni
ging: de Vereeniging ten behoeve der Ar
beidersklasse, kortweg de V.A. Andere
volgden. Deze verenigingen zagen zich
voor de keuze gesteld tussen laagbouw
naar engels voorbeeld - het 'cottage'sys-
teem - en 'hoogbouw', het 'kazerne-stel
sel'. De grondprijzen dwongen hen tot het
laatstgenoemde. Ook nu bleken er weer
twee mogelijkheden: galerijflats, waarbij
meerdere galerijen door één trap werden
ontsloten, en een systeem waarbij één
trappehuis slechts twee (soms drie) wonin
gen per etage ontsloot. Het laatstge
noemde systeem bleek hier het meest aan
te slaan.
Middel tot gevelaccentuering
Bij een indeling met twee woningen per
etage was het ontwerptechnisch logisch
deze aan weerszijden van het trappehuis
te projecteren: een symmetrische opbouw
met een centraal gelegen trappehuis. De
noodzaak tot ventilatie en verlichting
bracht met zich mee dat het trappehuis aan
(meestal) de voorgevel kwam te liggen.
Hierdoor werd het een bruikbaar element
tot gevelaccentuering. Zozeer zelfs dat het
in ontwerpen vaak een hoofdrol vervult.
De trap wordt als het ware tot 'centrum
gravitatis'.
De fagades worden zodanig opgezet en
van decoratieve elementen voorzien dat zij
eerder doen denken aan herenhuizen dan
aan twee-kamer arbeiderswoninkjes, het
geen versterkt wordt doordat de ramen
van het trappehuis op een zelfde hoogte
liggen als de woningramen. Dit komt door
dat bij gebruik van een steektrap over
volle etagehoogte, hetzij een 180° bordes
trap met tussenbordes dieper in het pand
op halve verdiepingshoogte, de directe
verlichting van het trappehuis op 'woning
niveau' plaatsheeft. Een vroeg voorbeeld
hiervan was het blok van de V.A. op Oos
tenburg (reeds lang gesloopt), (afb. 2).
Van iets later dateert het 'Planciusblok'aart
de Planciusstraat/Houtmanstraat(afb. 3,4).
5. Woningblok Gillis van Ledenberchstraat,
1897/98, architect S. P. Herfst voor de
Bouwmaatschappij ter verkrijging van
Eigen Woningen.
4. 'Planciusblok', trappehuis binnen.
Duidelijk is hier de beklemtoning van de
middentravee, waarachter zich het trappe
huis bevindt.
Begin 70-er jaren van de vorige eeuw
werden de eerste arbeidersvakverenigin
gen opgericht, een tweede categorie
bouwheren. Hun doel was arbeiders de
mogelijkheid te bieden tegen iets hogere
huren dan gebruikelijk de door hen ge
huurde woningen uiteindelijk in eigendom
te verkrijgen. Aan het begrip eigendom
werd het idee van versterkte privé-sfeer
gekoppeld. Een van de manieren dit te be
reiken was slechts één woning per etage
te bouwen.
Bij een dergelijke indeling is het niet lo
gisch de trap centraal achter de voorgevel
in het pand te handhaven. Het trappehuis
verplaatste zich naar de zijmuur. Bleef het
trappehuis haar directe lichtbron via de
voorgevel houden dan was dat soms af
leesbaar doordat de ramenreeks van het
trappehuis qua vorm en grootte afweek
van de naastliggende woningramen.
Meestal waren alle ramen per etage een
vormig en lag er slechts per etage (per
horizontale laag) een verschil in accent-
zwaarte. Als voorbeeld van een blok met
een dergelijke opzet geldt de woningen
reeks aan de Gillis van Ledenberchstraat
(afb. 5). Het is een laat voorbeeld.
Een derde groep opdrachtgevers in de
bouw, de industrieëlen, trachtte een zo
groot mogelijk aantal woningen neer te
zetten, maar wel van enige kwaliteit. 'Men
begint in te zien, dat de arbeider evenals
de machine, een goed onderkomen be
hoeft, wil hij veel produceren...' (1). De
beide eerder ter sprake gekomen woning
typen zijn bij deze groep vertegenwoor
digd: panden met twee woningen per
etage en dus een accentuering van de
middentravee met direct daarachter het
trappehuis, en panden met één woning
7. Woningblok Tolstraat (2 woningen per
etage), 1890/91, architect A. L. van Gendt
voorde Woning-Maatschappij.
per etage zonder accentuering van het
trappehuis in de gevel. Wel treffen we hier
de dubbele deurpartij beganegronds: één
deur voor de benedenwoning en één die
de toegang verleent tot het trappehuis
naar de etagewoningen, een schema dat
ook bij panden met eenzelfde opzet bij 'Ei
gen Woningen' gehanteerd werd (zie af
beelding 7).
Revolutiebouw
Er kwam een vierde groep bouwers bij: de
eigenbouwers, de speculanten. Ze werd
pas laat actief, haar bloeiperiode lag in de
80-er en 90-er jaren, maar ze heeft in de
korte tijd dat ze vrijelijk haar gang kon
gaan voordat de in 1912 in werking getre
den woningwet afrekende met de ergste
misstanden, een groot aantal kwalitatief
slechte huizen neergezet. Haar werkter
rein (in Amsterdam) lag voornamelijk in
de 'nieuwe stad', dus buiten de Singel
gracht. Vooral in de 'Pi/p'treffen we een
groot aantal van de relatief slechte wonin
gen. Het verschijnsel doet zich overigens
voor, dat deze 'revolutiebouw' pas herken
baar is bij het betreden van het pand. De
arbeidersverenigingen bouwden een be
ter soort woningen, hiervóór al beschre
ven, waarvan de gevels haast niet te on
derscheiden zijn van hun slechtere soort
genoten.
Jammer voor de revolutiebouwers dat
de trap geen overbodige luxe was. Wel
kon er op worden beknibbeld en bezui
nigd. Mede aan zijn trappehuis herkent
men de revolutiebouw. Dat de trap zich
Heemschut, juni 1988
11