Van VOC tot
Werkspoor
BOEKEN
JACQUES HUYSMANS
Kopie van een VOC-schip, op het ogenblik in aanbouw voor het Nautisch Kwartier, dat in de
nabijheid van de IJ-oevers een plaats krijgt, (foto Capitall Press en Photo Service)
Van VOC tot Werkspoor: Het Amsterdamse industrieterrein Oostenburg' is het voorlopi
ge resultaat van het multidisciplinair onderzoek dat sinds 1981 is verricht door de leden
van de Werkgroep VOC-Oostenburg. Deze werkgroep werd destijds door de Histo-
risch-wetenschappelijke Commissie van de Koninklijke Nederlandse Akademie van We
tenschappen in het leven geroepen om archeologisch veldwerk op de Oostelijke Eilan
den, Oostenburg in het bijzonder, te doen onderbouwen met 'op materiële aspecten
gericht historisch onderzoek'.
De geschiedenis van het Amsterdamse in
dustrieterrein Oostenburg begint dus bij
de VOC. De Verenigde Oostindische
Compagnie werd in 1602 op last van de
regering opgericht als een fusie van zes
bestaande ondernemingen. Samen kregen
zij het monopolie van de vaart op Azië. Als
grootste werd het Amsterdamse bedrijf,
de Kamer Amsterdam, de helft van alle ac
tiviteiten toegewezen. Zeeland kreeg een
kwart en de kleinere kamers, Delft, Rotter
dam, Hoorn ert Enkhuizen, elk 1/16 deel.
De VOC was bijna twee eeuwen lang de
grootste en meest georganiseerde mari
tieme onderneming ter wereld. Er is dan
ook al menige studie aan gewijd. In het
verleden ging de belangstelling vooral uit
naar de handel en de scheepvaart of naar
de bestuurlijke en financiële aspecten.
Maar in Van VOC tot Werkspoor ligt, aldus
de Inleiding, de nadruk op de technische
faciliteiten. Die hebben immers evenzeer
het bereik van de VOC bepaald.
Ruimtegebrek
In Amsterdam beschikte de VOC over
pakhuizen die, met alle nadelen van dien,
over de stad verspreid lagen en over een
kleine scheepswerf op het haveneiland
Rapenburg. Vanwege het voorspoedig
verloop van de handel en omdat de VOC
er steeds meer toe over ging om in eigen
beheer schepen te bouwen en uit te rus
ten, kreeg ze omstreeks het midden van
de zeventiende eeuw te maken met een
nijpend ruimtegebrek. Aangezien alle
werven aan het Y bezet waren, moest de
VOC uitzien naar een nieuwe vestigings
plaats waar de nodige faciliteiten onder
gebracht konden worden.
In 1655 stichtte de Amsterdamse Admi
raliteit, die met dezelfde problemen kamp
te, op het nieuwe eiland Kattenburg een
marinebasis. Daarop besloot het stadsbe
stuur om in het kader van een stadsuitbrei
ding in oostelijke richting en de bouw van
een nieuwe verdedigingsgordel naast Kat
tenburg nog twee eilanden aan te leggen,
Wittenburg en Oostenburg. Gedrieën
vormden zij tegenover de Westelijke Ei
landen, Bickers-, Prinsen- en Realeneiland,
de Oostelijke Eilanden. Oostenburg werd
in tweeën gedeeld. Op de zuidelijke helft
vestigden zich enkele particuliere werven
en de Stadsschuitenmakerswerf.
Op de noordelijke helft, aan de Y-zijde,
bouwde de VOC op afzonderlijke stroken
land het Grote Zeemagazijn, verschillende
werkplaatsen en een drietal scheepshel
lingen.
Met vooruitziende blik was eerder op
het eiland Funen ofwel Keerweer, onder
deel van de nieuwe verdedigingslinie,
door de VOC een terrein aangekocht om
er een houtzaagmolen op te richten. Tus
sen Funen en Oostenburg werden nu op
een eilandstrook ter lengte van een halve
kilometer naast elkaar de lijnbanen van de
VOC en de Admiraliteit aangelegd. Aldus
ontstond het eerste grootschalige indus
triecomplex van Nederland.
Onkruid
Het Grote Zeemagazijn was destijds het
grootste bedrijfsgebouw in de Republiek
(ca. 215 x 25 m.). Desondanks moest er in
1720 op de andere helft van Oostenburg
het Nieuwe Magazijn bijgebouwd worden.
Dé voorspoed was evenwel niet eeuwig
durend. Door allerlei oorzaken kwam de
VOC in de tweede helft van de achttiende
eeuw in de financiële problemen. In 1795
tenslotte werden de bezittingen door de
staat genaast.
Na de aftocht van de Fransen in 1813
werden de gebouwen van de VOC over
gedragen aan Domeinen. De lijnbanen, de
houtzaagmolen en het Nieuwe Magazijn
werden de Marine ter beschikking ge
steld. Het Grote Zeemagazijn werd in 1820
verkocht en door de nieuwe eigenaars ge
bruikt als graanpakhuis, ...totdat het in de
nacht van 13 op 14 april 1822 krakend on
der de te zware last bezweek. De puinho
pen werden pas na vier jaar opgeruimd. In
1828 werd ook het werfterrein verkocht,
een jaar later was er niets meer van de
vervallen opstallen over. Spoedig raakte
het braakliggend terrein door onkruid
overwoekerd. Toen in 1835 de Marine er
haar oog op liet vallen, waren bij de ge
meente zelfs de namen van de eigenaars
niet meer bekend.
Van Vlissingen
Toch werden in die tijd opnieuw industrië
le activiteiten op Oostenburg ontplooid.
Sinds 1827 huurde Paul van Vlissingen, di
recteur van de Amsterdamse Stoomboot
Maatschappij, op het eiland een gebouw
dat vroeger Papenkerk (schuilkerk) werd
genoemd en voorheen bij de VOC in ge
bruik was geweest als Rookhuis (vleesro
kerij). Dit gebouw richtte Van Vlissingen,
overigens zonder de nodige vergunnin
gen, met primitieve middelen in als werk-
22 Heemschut, juli/augustus 1987