BOERENBEDROG 209 numentencommissies, en wel in de stad Utrecht (1975-1983). Hoe divers dit clubje samengesteld is, leert een terugblikkend re laas. De oude commissie ademde de sfeer uit de dertiger jaren, en werd voorgezeten door de heer Fockema Andreae, die als burgerva der ook aan de wieg stond van de vereniging 'Oud-Utrecht'. Een ander lid was professor dr. ir. Temminck Groll, de bekende restau ratiearchitect.Toen telde de monumentenlijst nog slechts 112 nummers (1950). In de jaren zestig wordt deze commissie ouder en ou der, en komt op het laatst nog maar twee keer per jaar bijeen. Na de woelige jaren kort voor 1970 treedt er een verjongde com missie aan, vol engagement en élan - de meesten nèt boven de dertig - die vanaf l975-'76 de hand aan de ploeg slaat. ACTIEGROEPEN De verhouding met B W gaat vaak samen met publiek vertoon in het gemeentelijk cir cuit. Belangrijk is de verhouding tot de ac tiegroepen. In Utrecht is gezichtsbepalend de WHLOS: Werkgroep Herstel Leefbaar heid Oude Stad. Ze ontstond in de zeventi ger jaren: groen, ecologisch en nostalgisch. Toch heeft de toen zittende monumenten commissie (deftig en waardig) nooit directe opname bepleit van de grote gangmaker, een fysiotherapeut vol maatschappijkritiek - waarschijnlijk uit ideologisch oogpunt. Met de openbaarheid van de vergaderingen werd een huiverig begin gemaakt, in de zeventiger jaren. Het 'Utrechts Nieuwsblad' bleek al snel een aanjager van de publieke belang stelling te zijn. De betaling van de commissieleden was tra gisch, aldus Hylkema: 'men gaat zitten om dat het leuk is.' Er was een laag presen tiegeld. Het budget voor onderzoekjes be droeg 20.000,- tot 25.000,-. Als je er iets aardigs tegenover stelde, deden de com missieleden alles voor je! Als gevaren somde Hylkema op: ongebrei deld 'freakisme', burenruzies, lokaalpatriot- tisme, verwikkeling in lokale belangen en zogeheten 'contentiepest' (al te snel tevre den zijn). Positief is de permanente bewakersrol van 'Heemschut' en verwante organisaties. 'Het wiel uitvinden' is onnodig. Natuurlijk is er een grote opvoedende rol voor het onderwijs weggelegd (vgl. onderwijskrant 'Heem schut'). Belangrijk voor nieuw kader zijn de kunsthistorische instituten en praktische bouwkundige opleidingen. De sociale geo grafie dient bij de kadervorming niet verge ten te worden. Er is een permanente dekking van de behoeften via gericht onderwijs mo gelijk. Na de middagpauze werd het programma voortgezet in de vorm van werkgroepen, die aan de hand van stellingen de opgaven van de gemeentelijke monumentencommissies kritisch zouden gaan belichten. Een van de werkgroepen vergaderde o.l.v. drs. Hylke ma in de Breestraat. Een stelling luidde dat de monumentencommissie geen adviesrol t.a.v. ruimtelijke ordening en stadsver nieuwing dient te vervullen. Een aanwezige uit Oldenzaal (ambtenaar culturele zaken) vond, dat de monumentencommissie juist wel een belangrijke adviserende rol ten aan zien van ruimtelijke ordening en stadsver nieuwing speelt. Oök Herman Hagens (Rijksmuseum Twente, monumentencom missie gem. Enschede) vond, dat aan de ruimtelijke ordening ongevraagd adviezen gegeven dienen te worden. Er zijn heel kwetsbare stadsgebieden. Het voorbeeld van een nieuwe parkeerplaats op oude vesting werken illustreert de onjuistheid van de stel ling: overal dient men op het vinkentouw te zitten. Een andere stelling luidde, dat een gemeen telijke monumentenlijst ook zonder gemeen telijk financieel plaatje gemaakt kan wor den. Hagens: 'kan wel, maar het is dan wel boerenbedrog'. Er moeten toch gelden wor den gereserveerd. In afgeleide zin levert dit geld op voor de gemeente. In de praktijk treedt waardevermindering op: de hypotheek wordt door de verzekering of bank vermin derd (men krijgt een brief thuis na plaatsing op de lijst). Compensatie wordt pas gege ven, als waardevermindering optreedt. Ook was men het er in de werkgroep-Hylke- ma mee eens dat particuliere organisaties moeten proberen zitting te nemen in ge meentelijke monumentencommissies. Maar dit mag niet ontaarden in freakisme. Men vond bovendien dat de inbreng van het parti culier initiatief niet beperkt dient te blijven tot de lokale organisaties. De stelling, dat het voor een goede coördinatie noodzakelijk is, dat een lid van het college van B. en W. voorzitter van de gemeentelijke monumen tencommissie is, riep het bezwaar op dat, als het besluit genomen is, de wethouder advies geeft aan zichzelf. Conclusie: liever zonder. Van betrokken ambtenaren meende men dat zij zeker lid van de commissie mogen zijn, maar dan wel in de adviseursrol. De stelling dat de bijeenkomsten van de commissie openbaar moeten zijn vond in stemming. Maar soms kan bij gevoelige za ken beslotenheid gewenst zijn. Tenslotte vond men dat het soms voor gemeenten effi ciënter kan zijn externe adviseurs in te scha kelen dan een eigen gemeentelijke monu mentencommissie op te richten. Dat kan soms zinvol zijn als men met een inventari satie snel gereed wil komen. Literatuur: W. B. JPolman, De gemeentelijke monu mentenzorg: taak en werkonderdelen. In: Gemeentewerken, juli 1986, nr. 15, 171- 174 H. KnirschIF. Nickolmann, Die Chance der Bürgerinitiativen. Ein Handbuch, Peter Hammer Verlag, Wuppertal 1976 Gemeentelijke Monumentenkommissie Lei den, jaarverslag over 1985 en lijst van Be schermde gemeentelijke monumenten per 1-9-1986, Leiden 1986

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1986 | | pagina 21