Monumentenzorg in
Utrecht
Br
139
T.J. HOEKSTRA EN J.C.M. VAN NIEKERK
Mag ik mijn monumentale pand aan de Nieuwegracht paars verven? Heeft de rooilijn van
die straat vroeger ook zo gelopen? Moeten onderdelen van dit huis bij sloop bewaard
blijven? Zit er achter die J9e-eeuwse gevel soms een middeleeuws huis? Vindt u wel eens
gouden munten? Hoeveel subsidie krijg ik als ik mijn monumentale huis in appartementen
wil opdelen? Dit is een volstrekt willekeurige en fictieve greep uit het soort vragen dat de
medewerkers van de onderafdeling monumenten van de Dienst Bouwen en Wonen in
Utrecht te beantwoorden krijgen.
het behoud van het historisch erfgoed van
de stad.
OMMEKEER
De late jaren zestig zagen op veel gebieden
in het maatschappelijk leven een grote om
mekeer. Zo is in Utrecht o.a. een groeiende
publieke belangstelling voor het welzijn van
de oude stad merkbaar, wat vooral tot uiting
kwam in zeer welbespraakte en gedreven
actiegroepen. Met die groepen ontstond, na
een korte tijd van 'gewenning' al spoedig
een zeer werkbare verhouding. Pièce de ré-
sistance was het behoud van het middel
eeuwse huis Achter Clarenburg 2, dat door
De andere samenbindende factor van deze
uiteenlopende onderwerpen wordt gevormd
door de Monumentenwet van 1961. Voor
het tenuitvoer leggen van de bepalingen van
die wet heeft de gemeente Utrecht een klei
ne onderafdeling in het leven geroepen waar
op vaste basis 10 mensen werken en 3 op
contractbasis, het geheel, gesteund door
twee ambtenaren ter Secretarie. Daarnaast,
en zo langzamerhand vrijwel onmisbaar,
draagt een groot aantal vrijwilligers, stagiai
res, studenten en ingehuurde werkers voor
speciale projecten zijn deel bij aan het in
standhouden en onderzoeken van het zeer
rijke en zeer gevarieerde Utrechtse monu
mentale bezit. Kortom, een bont gescha
keerd gezelschap met een groot scala van
kundigheden.
VOORGESCHIEDENIS
Monumentenzorg in Utrecht is niet pas in
1961 ontstaan. Reeds in 1927 vaardigde het
gemeentebestuur een monumentenverorde
ning uit, waaruit o.a. een gemeentelijke
monumentenlijst voortkwam. Die lijst werd
grotendeels geïncorporeerd in de rijkslijst
die uit hoofde van de Monumentenwet 1961
gemaakt werd.
Tussen 1927 en 1968 was de uitvoering van
het monumentenbeleid voornamelijk een
éénmanszaak, maar ook toen al opvallend
door de brede opvatting van zijn taak. Ar
cheologisch en bouwhistorisch onderzoek
werden ook in die tijd naar vermogen uitge
voerd. De huidige diversificatie van de on
derafdeling stoelt op een bijna 60-jarige tra
ditie. Van omstreeks 1929 tot 1957 was het
de onvolprezen W. Strooker die het gezicht
van de Utrechtse monumentenzorg bepaal
de. Hij werd opgevolgd door C.L. Tem-
minck Groll, die later de eerste hoogleraar
Restauratie aan de TH Delft zou worden. In
1964 kwam C.A. Baart dela Faille, die tot
1981 talloze gebouwen in Utrecht restau
reerde en tijdens wiens ambtsperiode grote
veranderingen in de landelijke èn stedelijke
monumentenzorg optraden.
Ook al in 1928 werd op grond van de bo
venvermelde monumentenverordening een
nog steeds actief opererende Monumenten
commissie ingesteld, die - gevraagd en on
gevraagd - adviezen aan het College van
B&W geeft.
1. De Mieropskameren aan de Springweg vóór de restauratie. (Foto: Gemeentelijke Fotodienst
Utrecht.)
PARTICULIER INITIATIEF
Naast gemeentelijke inspanningen heeft ook
het particulier initiatief niet ontbroken.
Midden in de oorlog, in 1943, werd op
voorstel van de Vereniging Oud-Utrecht het
Utrechts Monumenten Fonds opgericht, dat
zich vooral zou bezighouden met het restau
reren en laten bewonen van huizen (foto 1,
2). Sinds kort is naast het Fonds ook een
NV Stadsherstel in Utrecht actief. Boven
dien laat een toenemend aantal particulieren
en instellingen hun monumentale bezittin
gen restaureren of renoveren. De Neder
lands Hervormde Kerk in Utrecht spant
daarbij de kroon met het ambitieuze en nu
bijna voltooide Vijf Kerken Restauratie
Plan (foto 3). Maar ook de particuliere be
zitter van één monumentaal pandje draagt
door restauratie van zijn eigendom bij aan
de inspanning van de Werkgroep Herstel
Leefbaarheid Oude Stadswijken en de ge
meentelijke ambtenaren belast met monu
mentenzorg in zeer korte tijd verhuisde van
de slooplijst naar de lijst van rijksmonu
menten.
In diezelfde tijd raakten geleidelijk ook al
lerlei gruwelijke verkeersplannen met brede
doorbraken in de binnenstad van de baan.
Littekens die de voorbereidingen voor deze
plannen achtergelaten hebben (sloop en ver
waarlozing van 'in de weg' staande panden,
gedeeltelijke demping van de stadsbuiten-
grachten), worden nu weer zoveel mogelijk
ongedaan gemaakt (foto 4, 5). Zie hierover
ook het artikel van W.P.Chr. van Willigen-
burg in dit nummer!
Uit al het voorgaande mag blijken dat een
gemeentelijk éénmansbedrijf niet meer vol
doende was om al deze veranderingen bij te
houden. Al in 1968 werd aan de restauratie-