iMÈÊÈÊËiiMÉM
II ER li: '|f?||j II
Sm-mm ai
'te
■Saafis bb aa
t .11*11 IR RB
•aa-'»a
II El
BH' RB' BB^SH; Bi JB
4 J* f f
Gebouw van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg te Zeist aan Broederplein 41. Foto Rijksdienst Monumentenzorg.
veiligstellen van cultuurgoederen in het al
gemeen. Als illustratie wordt dan gewezen
op het feit dat de bevoegdheid tot het aan
wijzen van beschermde (rijks)monumenten
blijft bij het rijk. Maar het nieuw voorge
stelde regiem vertoont een 'onevenwichtig
heid doordat het aan de gemeenten (aan wel
ke is 'overgeheveld') de bevoegdheid geeft
vergunningen te verlenen tot verbouwing en
zelfs sloop van monumenten.
ONEVENWICHTIG
Wanneer immers na sloop een monument is
verdwenen, vindt doorhaling in het register
van beschermde monumenten plaats.
Het bezwaar tegen deze regeling is nog ern
stiger nu de mogelijkheid van een zgn. fic
tieve sloopvergunning is geschapen: wan
neer B W op een vergunningsaanvraag
niet binnen de wettelijke termijn hebben be
slist, wordt deze vergunning geacht stilzwij
gend te zijn verleend! Weliswaar opent het
zelfde art. 14 de mogelijkheid daartegen
Arob-beroep in te stellen, maar belangheb
benden (bijvoorbeeld de Bond Heemschut)
zullen veelal van de zaak geen kennis dra
gen. Het bestek van een beschouwing als
deze laat niet toe tot in de bijzonderheden
alle punten van kritiek op het voorontwerp
te behandelen.
Toch mag niet onvermeld blijven dat het
schrappen van de huidige zgn. voorbescher
ming (de voorlopige bescherming van een
als monument voorgedragen object) beden
kelijk is. De Memorie van Toelichting geeft
blijk van een te groot optimisme waar zij
stelt dat deze voorlopige bescherming over
bodig is geworden.
Niet alles echter behoeft in mineur te wor
den bezien. Het voorontwerp schenkt grote
re aandacht aan de archeologie, al zal men
het niet eens behoeven te zijn met de voor
gestelde regeling van de eigendom van
vondsten. Waarom moet die in principe aan
het rijk toevallen? Onder de huidige wet is
de grondeigenaar dan wel eigenaar samen
met de vinder eigenaar van de bodem
vondst. Vondsten zullen nu naar een provin
ciaal depót gaan. De decentralisatiegedach
te blijkt dus bij eigendom en beheer te wor
den losgelaten.
In gemeenten waar een actief archeologisch
beleid wordt gevoerd, zal van het vooront
werp op dit punt met weinig instemming
zijn kennisgenomen. Reeds heeft de Am
sterdamse Raad voor de Monumentenzorg
in een advies aan B W van onze hoofd
stad uitgesproken dat de eigen archeologi
sche dienst zelf over de bodemvondsten bin
nen de gemeente behoort te kunnen be
schikken.
Het is zaak de discussie over het vooront
werp krachtig voort te zetten, óók binnen de
Bond Heemschut. Wij hopen dat de leden
door het geven ven reacties hun bijdrage
hieraan zullen willen leveren.
E. Dienaar