229 officiële monumentenzorgers hebben weten te bereiken. Over de bestendigheid van glaswanden tot op de grond tegen vandalisme en over de ongekende mogelijkheden, die ze gaan bie den voor het Amsterdams plakkersgilde, is dan nog niet eens gesproken. Al deze argumenten tegen een aanbouw worden niet weerlegd door de bewering, dat het ontwerp van De Bruijn een 'twintigste- eeuwse oplossing voor een negentiende- eeuws gebouw'5 is. Toegegeven en gewaar deerd moet weliswaar worden, dat de Bruijns oplossing er een van volkomen eer lijkheid is (afgezien van de geprojecteerde omgang rond de Kleine Zaal, waar hij be staande gietijzeren zuiltjes in zijn beton- en glasconstructie wil opnemen), maar het is moeilijk in te zien, waarom een kelder- of 'vijzel'variant niet eerlijk zou kunnen zijn. Ook van 'weg stoppen' van noodzakelijke vernieuwing en aanpassing, laat staan van 'overdreven respect'6 voor het werk van Van Gendt, is geen sprake, wanneer men toevoegingen op visueel niet storende, maar voor eenieder zichtbare plaatsen aanbrengt. Gewonnen is dan in ieder geval een gaaf negentiende-eeuws buitenaspect, dat nog versterkt zal worden door de herplaatsing van eerder verwijderde vorstkammen op de vier torenbekappingen, door Van Gendt destijds bewust als verwijzing naar het Rijksmuseum bedoeld. [NTER1EUR Wat er staat te gebeuren met het beroemde interieur, dat zo vaak als coulisse voor het Concertgebouworkest op platenhoezen af gebeeld is, lijkt nog allerminst duidelijk. Wanneer men met het nu zo veelvuldig ge bruikte begrip renovatie ook dat van restau ratie wil verbinden en men bereid is de bijeengegaarde som gelds niet slechts aan te wenden voor wat bouwkundig noodzakelijk is en wat voor de man in de straat zichtbaar is, dan zal men allereerst zijn oog kritisch langs de wanden en plafonds van het inte rieur moeten laten dwalen. Want daar is allerhande, waaraan wij ons wellicht in de loop der jaren gewend hebben, maar dat niet in overeenstemming met Van Gents ont werp uitgevoerd is. Zo zou men zich kunnen afvragen, of het plafond van de Grote Zaal het niet verdient teruggebracht te worden in de rijkbewerkte staat van vóór 1962, toen het na schade, bij gebrek aan geld en vakkundige stuccower- kers, in vereenvoudigde vormen hersteld werd.7 Dezelfde vraag dient men zich te stellen ten aanzien van het werk van Simon Switzar Jrde huisarchitect van het Con certgebouw rond de jaren vijftig, voorzover dat tenminste het negentiende-eeuwse ka rakter van het interieur aantast. Tenslotte zal men zijn oog moeten richten op de kleuren van het interieur. Hoezeer kleur een invloed kan hebben op het beleven van een ruimte, zal verderop blijken uit het relaas over het Nijmeegse Concertgebouw De Vereeniging. Werden daar de oorspron kelijke kleuren en vlakornamenten goed- deels teruggebracht, in Amsterdam is een soortgelijke onderneming niet van funda mentele problemen ontbloot. Van Gendt le verde zijn gebouw in 1888 namelijk, alweer onder druk van geldgebrek, af in een voor lopige witte grondlaag. Wat hij en zijn op drachtgevers eigenlijk voor ogen hadden, ware de geldstroom overvloediger, is niet duidelijk, aangezien er geen ingekleurde te keningen of schriftelijke bronnen over dit onderwerp voorhanden zijn. Pas na tien jaar werd geld gevonden om een polychromie voor het gebouw te laten uitwerken. O. Mengelberg, de broer van de bekende dirigent, kreeg de opdracht de Kleine Zaal te beschilderen, terwijl aan Ed. Cuypers, het neefje van de bouwer van het Rijksmu seum, die opdracht voor de Grote Zaal ver leend werd. Werd Mengelbergs werk in de jaren zestig overgeschilderd in een Wedg wood-achtig wit en blauw, Cuypers' poly chromie van de Grote Zaal bleef tot op de huidige dag, zij het sterk vereenvoudigd en veel lichter van toon,8 in wezen bewaard. 'ASCHKETEL' Dat het oorspronkelijke interieur niet door eenieder gewaardeerd kon worden, blijkt overduidelijk uit een kritiek van de schrijver Frederik van Eeden, die in 1914 het Con certgebouw op nogal krasse wijze vergelijkt met een 'aschketel of vuilnisbak', en ver volgt: 'De zaal zelf, met haar infame, rood pluche draperieën, haar modder- en stop- verftinten, haar platte nissen met een be hangselpatroontje, haar miezerige licht- kroontjes, haar totaal gemis aan wijding, aan edele licht-valling, aan statige verhou dingen, verbaast ons alleen door de massa De Kleine Zaal van het Concertgebouw, oorspronkelijk door O. Mengelberg beschilderd. In de jaren zestig werd de zaal overgeschilderd in Wedgwood-achtig wit en blauw. (Foto bureau Monumentenzorg Amsterdam) De Grote Zaal van het Concergebouw. Het technisch goed uitvoerbare plan om deze zaal in haar geheel enkele meters op te vijzelen, kreeg ten onrechte de minste publieke belangstelling. Men zou nu een deel van het bijeengebrachte geld kunnen benutten om tenminste het plafond van deze zaal weer terug te brengen in de toestand van voor 1962, om aan het interieur goed te maken, wat voor het exterieur langzamerhand onvermijdelijk moet worden geacht, (foto Bureau monumentenzorg Amsterdam)

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1985 | | pagina 29