219 Gevelsteen aan het huis Langehurgwal 61voorstellende het touwslagerswiel, wat door een kind wordt voortbewogen. standaardmaat van 120 vadem (220 meter), doorgaans gelegen langs de wallen met hun hoog opgaand geboomte: dit bood beschut ting tegen regen en wind en een mogelijk heid om er strengen touw aan op te hangen. De touwslagers wikkelden een streng hen nep om het middel - dat vaal gelig ver kleurd was, vandaar de bijnaam 'Geelbui- ken' voor Oudewaternaren - en vervolgens werd op pennen een lijn getrokken. Terwijl de ene touwslager met gelijkmatige pas ach teruit liep, draaide de ander - meestal een kind - aan een groot wiel; via slinger en haak werden de lijnen dan in elkaar ge draaid. Het touw dat klaar was werd over hoge palen of galgen gegooid en vervolgens over een lengte van honderden meters vast gezet om het draaisel in het touw vast te houden. In de 18de eeuw leidden het verval van scheepvaart en scheepsbouw tot ernstig af zetverlies; veel touwslagers schakelden over op vormen van textielnijverheid, zoals de wolkammerijen, linnenblekerijen en vlas spinnerijen. Na een korte opleving begin 19de eeuw zette de definitieve teruggang van het touwslagersbedrijf omstreeks 1860 in door de opkomst van de stoomvaart, die minder touw vroeg dan de zeilvaart, de prijsstijging van veeteeltprodukten, de con currentie van machinale touwfabrikage (zo als de Vereenigde Touwfabrieken VTF, de Goudsche Machinale Garenspinnerijen en de Oudewaterse Touwfabriek Van der Lee) en de doorvoering van de wet op de kinde rarbeid in de jaren '70. De invoer van goedkopere buitenlandse hennep, vooral van Hongaarse, Russische en Italiaanse oorsprong, gevolgd door de import van vervangende grondstoffen als manilla en sisal, betekende de genadeslag voor de nog resterende hennepteelt. Nu her inneren nog een enkele vervallen braakhut of restanten van vroegere hennepakkertjes aan de bloeitijd van de hennepteelt. LIJNDRAAIERS Centrum van touwindustrie was eeuwenlang het vestingstadje Oudewater, onder meer door zijn gunstige ligging ten opzichte van havensteden als Amsterdam en Rotterdam. Eind 16de eeuw waren hier enkele tientallen grof en klein garenslijpbanen, voornamelijk langs de wallen gelegen. Hoe belangrijk de ze Oudewaterse bedrijfstak was, bleek wel uit de scherpe controle die de stedelijke overheid uitoefende. Zo legde deze in 1578 aan de lijndraaiers op dat alleen materiaal dat door stedelijke keurmeesters gekeurd was, binnen de stadsmuren gesponnen mocht worden; het eindprodukt werd onder stadszegel op de markt gebracht. Het reilen en zeilen van de Oudewaterse touwindustrie laat zich ook aflezen uit de rekeningen van het Oudewaterse lijndraaiersgilde. Deze (jaar)rekeningen bevatten de staat van in komsten (vnl. pandbrieven en rentes op uit gezet kapitaal) en uitgaven: variërend van uitgaven in verband met ziekten en begrafe nissen, en vergaderkosten tot de rekeningen voor de nieuwe sleutel van de gildekist, die nog steeds te zien is in de Oudewaterse Heksenwaag. Bewaard zijn gebleven de re keningen over de tweede helft van de 18de en begin 19de eeuw. Daaruit blijkt dat het Oudewaterse lijndraaiersgilde betrekkelijke voorspoed kende in het midden van de 18de eeuw. De Vierde Engelse Zee-oorlog in de jaren '80 zal de terugslag veroorzaakt heb ben, daarna trad herstel in. Moeilijke jaren braken aan in het begin van de 19de eeuw, de tijd van de Franse bezetting, toen één derde van de Oudewaterse touwbanen stil kwam te liggen. Nauw verbonden met deze Oudewaterse touwfabrikage is de familienaam Van der Lee. De bedrijfsgeschiedenis van de gelijk namige touwfabriek aan de Hekendorper- weg - aan de rand van Oudewater - gaat terug tot het jaar 1545, toen één van de Van der Lee's een baanderij stichtte in Oudewa ter. Na de verwoesting van het stadje door de Spanjaarden in 1575, werd de baanderij hersticht door Jan Pietersz. van der Lee, vermoedelijk aan de Biezenwal. Het bedrijf werd vervolgens uitgeoefend door familie leden die lijnrecht afstamden van Jan Pie tersz. van der Lee. Medio 19de eeuw kon het bedrijf zich in de algehele malaise hand haven door als één der eersten over te gaan op mechanisatie. De vestiging aan de Bie zenwal - waar nog een oude baanschuur staat - werd toen verlaten en verplaatst naar het bedrijfsterrein van een boerderij aan de Hekendorperweg. Zeer typerend is de lang gerekte, kavelvormige vorm van dit be drijfsterrein. Van de gebouwen uit het eind van de 19de eeuw resteren nog maar enkele gedeelten, o.a. de schoorsteen en delen van de machinekamer. De oude, met oud-Hol landse pannen en rietgedekte touwbaan is van iets latere datum en bovendien op diver se plaatsen verbouwd. De baan meet 6 bij 350 meter, een lengte die te verklaren is door de standaardlengte voor een tros: 120 vadem oftewel 220 meter (vóór het slaan moeten de strengen langer zijn dan de 220 meter van de tros). Daarnaast verrezen nieu we produktie-afdelingen zoals de hekelarij, de spinnerij en de twijnerij, waar zowel natuurvezels, - bijv. sisal - als kunstvezels worden verwerkt. De touwfabrikage is in middels, wat grondstoffenverbruik en pro- duktieproces betreft, ingrijpend gemoderni seerd. Nog steeds richt men zich hoofdzake lijk op de scheepvaart. Zo produceert Van der Lee onder andere meertrossen voor zee schepen en grote tankers en sleeptrossen voor zeesleepboten. Behalve de eeuwenou de touwfabriek herinneren nog enkele baan- schuren aan het oude touwslagersbedrijf, zoals de al eerder vermelde schuur aan de Biezenwal en een schuur aan de Reyers- steeg, hoek Wijngaardstraat. KOEKENFABRIEK. Nauw met de hennep- en vlasteelt verbon den is de voormalige olieslagerij - in de volksmond 'koekenfabriek' - van Brinkers, gelegen in het centrum aan de Hollandsche IJssel. Dit bedrijf werd in 1880 gesticht door H.W. Verloop en werd later eigendom van Brin kers' Margarinefabrieken BV te Zoeter- meer. In deze olieslagerij werd uit vlas ver kregen lijnzaad tot olie en koek geslagen: de lijnolie werd in vaten aan verffabrikanten geleverd, de lijnkoeken werden verkocht aan veehouders. Van de oude houten fabriek is nog een ma quette aanwezig in het Stadskantoor van Oudewater; aan de hand hiervan is duidelijk na te gaan hoe het produktieproces verliep. In 1917 werd deze houten fabriek vervan gen door een stenen bedrijfsgebouw. Het uitpersen verliep nu niet meer met houten walsen, maar met hydraulische persen, en weer later met zware wringers, waarbij het lijnzaad in de jaren '50 als grondstof plaats maakte voor kopra, ingevoerd uit Zuid-

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1985 | | pagina 19