147 Schaali200 D-D v. Dwarsdoorsnede over het koor naar het oosten. tering voor een groot deel ontsnapt, onder andere omdat pas in 1888 met ontpleisteren werd begonnen en men sindsdien gelukkig weinig vooruitgang maakte. Hierdoor zijn o.a. de gewelfschilderingen van het koor in tact gebleven. Toch kon het, ondanks de kennis over de oorspronkelijke kalk- en verflagen nog ge beuren dat in 1965 27 pijlerbasementen van deze lagen werden ontdaan, terwijl 'het vaststaat dat het een algemene middel eeuwse... praktijk was, om de basementen van pijlers en kolommen en ook muurplin ten donker, zwart of grijs te schilderen om aldus als het ware de kerk vaste voet op de grond te geven Bovenstaande is slechts een kleine greep uit het hoofdstuk over de interieurbeschilderin gen van de Sint Jan, zoals ook deze boekbe spreking slechts een summiere weergave kan zijn van de schat aan informatie, die gegeven wordt in dit prachtig uitgevoerde standaardwerk over de rijkste, gothische kerk van ons land. J.K.A. Staatsuitgeverij. ISBN 90 12 04486 3 Prijs: tot 1 okt. '85 79,50 na 1 okt. '85 99,50 blijkt hoe belangrijk het is geweest dat een aantal van diens theorieën in de loop van het onderzoek werden herzien. Zo zet Peeters in de paragraaf 'een fictieve gotische bouw meester' vraagtekens bij Mosmans theorie dat in 1280 met de bouw van een gotische kerk begonnen zou zijn door Marcilius van Keulen, een naam die voorkomt in het Obi- torium van de Sint Jan, maar wiens funktie volgens Peeters niets zegt over enige be trokkenheid van Van Keulen bij de bouw van de kerk. En zelfs al zou het waar zijn dat er vanaf 1280 begonnen was aan een nieuwe kerk op de plaats van de Romaanse kerk, dan blijft het nog een gedurfde veron derstelling dat de bouw zou zijn gestart naar een 'ambitieus plan in zijn rijke, rijpe, goti sche vormen zoals het door Mosmans ge schetst wordt. Zijn tekeningen van de kerk en dat plan zijn pure fantasie'. Volgens Peeters krijgen we pas 'vaste grond' bij het optreden van Willem van Kessel, als loods- meester werkzaam voor 1382 tot na 1407. Op grond van stijlontwikkelingen van de Brabantse gothiek en verwantschap van het koor van de Sint Jan met kerkgebouwen elders (Diest, Antwerpen, Leuven) aan het eind van de 14de, begin 15de eeuw stelt Peeters de vraag: 'Is er geen reden om meer waarde te hechten aan het bericht van Si- mon Pelgrom 'In't Jaer 1380 sijn de fonda menten geleyt vande groote ende voortreffe- lijcken S. Janskerck', namelijk dat de bouw van een nieuwe Sint Janskerk begonnen werd in 1380 en niet in 1280?'. SCHOONWERK ALS MISVERSTAND Een interessant onderdeel vormt de praktijk van het bepleisteren en beschilderen van het kerkinterieur: de gotische kerkinterieurs van de Noordelijke landen werden al in hun bouwtijd 'met mortel beraapt en met wit kalk bestreken, waarop gespreid een kleuri ge decoratie, deels onderworpen aan de structuur van de architectuur, deels zich vrij uitstrekkend over wanden en gewelfvel den'. In de loop van de 16de en 17de eeuw werden deze muurschilderingen vaak al overgewit; bij onderhoudsbeurten werden in de loop van de geschiedenis vele onderdelen opnieuw bepleisterd en gewit, hetgeen in ieder geval niet leidde tot verwoesting van de oorspronkelijke onderlagen. In deze paragraaf zet Peeters uiteen dat in de 19de eeuw op grond van de veronderstelling dat het zichtbaar maken van de naakte steen een eeuwenlang procédé was, vele kerkinte rieurs ontpleisterd werden, waardoor vele oorspronkelijke schilderingen werden weg genomen. De Sint Jan is aan deze ontpleis-

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1985 | | pagina 27