140 memoreer dit feit omdat het ons brengt op het punt van de werkgelegenheid. Door de ze schitterende verworvenheden is de werk gelegenheid namelijk bedreigd in plaats van bevorderd. Er wordt minder werk verzet voor meer geld. En dat betekent dat het kerkbestuur, ondanks de subsidieverhoging, in 1919 voor de keuze gesteld wordt minder te werken of meer te besteden, maar in ieder geval, om de eerste schade te dekken, tot ontslaan gedwongen wordt. Van de 27 per soneelsleden in de bouwloods worden er maar liefst negen weggestuurd. Dat wil zeg gen dat er aan de uitwendige restauratie, waarvoor alle rijkssubsidie gereserveerd is, minder arbeidskracht besteed wordt. Het kerkbestuur heeft echter de edelmoedig heid gehad de ontslagen steenhouwers voor eigen rekening binnen aan het werk te zetten. Binnen, maar wat was er binnen te doen? De kerk was binnen eigenlijk al klaar. Alle beelden waren er, alle glazen, toch werd er werk gevonden. Ik stel me voor dat het advies aan de steen houwers als volgt geluid heeft: 'Weet ge wat u te doen staat? Gaat maar eens de verf uit de zijbeuken van het koor afbikken. Die pleisterlagen daar zijn lelijk, die zijn niet uit de bouwtijd, die zijn later toegevoegd, en die moeten weg.' Dat betekent dus dat er in 1919 en volgende jaren ter wille van de werkgelegenheid een kleine golf vandalisme door de kerk gegaan is. Met zwaar steenhouwers geweld in plaats van schilderszachtheid is alle verf van de gewelven en peilers weggebeiteld; toen we op de steigers stonden, en naar de gewelf velden keken, naar de gordelbogen en de ribben, zagen we de slagen, het gebeuk, de kuilen en de bulten van het steenhouwers- werk nog duidelijk zitten. Thans zijn de spo ren van een kleine vergissing uit een vorige restauratiefase aan het oog onttrokken. Maar lang niet alle sporen van vroegere restauraties zijn verdwenen. Aan de buiten kant kunt u nog goed zien hoe in de loop der tijden verschillende restauratieopvattingen op de kerk hun effect hebben gehad. Een restauratie die, het werd al gememoreerd door de voorzitter van het kerkbestuur, rond 1860 op gang kwam en toen door de Bos sche burgerij, het land en ook door de cul turele pers met aandacht gevolgd werd. Het begin van de restauratie werd met lof vermeld, en men sprak de verwachting uit (nu komt weer dat werkgelegenheidspunt aan de orde), dat bij de Sint Jan een school, een kern van kunstenaars en knappe werk lieden uit die arbeid zou groeien met een goede invloed op kunst en historie. En toen trad ook dat eerste cliché op dat sedertdien in de journalistiek ten aanzien van monu mentenzorg en restauraties is ingeburgerd: de kerk zou in oude luister hersteld worden. Maar dat is nu juist wat er nooit gebeurt, het is nooit oude luister, het is nieuwe luister. Want wat is oude luister? Oud geworden luister, eerbiedwaardig verval, vervallen, verweerde glorie. En de Sint Jan moet op haar mooist geweest zijn als een grand old lady in 1859, vóór de restauratie begon. Prachtig verweerde sculptuur, edel vervallen natuursteen. Wat had ik dat graag gezien! Maar zelfs foto's zijn er in die jaren niet gemaakt. En waar om niet? Wegens het grote enthousiasme, de zelfverzekerdheid van het toenmalige restauratieambacht: foto's maken we pas 'wanneer het werk klaar is, als de zaak ge restaureerd is. En dat is een verzuim dat ons toch wel veel heeft geleerd. Nu is het uitgangspunt geworden dat altijd alles, voordat het aangetast wordt door de jeuken de handen van de werklieden, eerst gedocu menteerd en vastgelegd wordt. U begrijpt, dat ik natuurlijk niet stil blijf staan bij die oude luister, want ik weet ook wel dat er op verval maar twee dingen kun nen volgen. Ondergang of herstel. Herstel heeft hier plaatsgevonden, maar heel vaak met een overmaat aan geestdrift en een gebrek aan geduld en studiezin. Dat kan men met name zien aan de wijze waarop de buitenkant van het noordportaal is geres taureerd. Het gedeelte dat het eerst (1859- 1869) is aangevat, heeft men als het ware ziende blind geheel vernieuwd, zonder de oude resten te bestuderen. Wat men bijvoorbeeld niet heeft bestudeerd, is de manier waarop de natuursteen de laat ste afwerking kreeg. De frijnslag of de scharreerslag, een laatste reliëfmatige slag met de beitel die een zeer fijnzinnige laag van reliëf over de steen legt, werd bij de eerste restauratie niet toegepast. Gladge- schuurd werd dat oppervlak, terwijl men had kunnen zien aan goed beschermd geble ven gedeelten van de kerk, dat die slag eigenlijk aanwezig moet zijn. Dat heeft men later trachten te herstellen, toen men eenmaal begrepen had dat natuur steen een dergelijke afwerking eist. Met vrije fantasie verzon men allerlei slagen met de beitel, pittoresk bedoelde grove slagen zoals zij sinds 1921 werden toegepast door diezelfde steenhouwers, die het schilder werk uit de kooromgang en de zijbeuken van het koor verwijderden. Architect en vakman: herinnering aan de eendrachtige samenwerking bij de laatste restauratie van de Sintjan.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1985 | | pagina 20