Verzoek
Index
123
delen worden uitvoerig beschreven, zowel
in- als uitwendig. Ook het grotendeels be
houden neogotische meubilair, de schilde
ringen en glasramen worden behandeld en
afgebeeld, deels naar de oorspronkelijke te
keningen uit het Cuypersarchief in het Ne
derlands Documentatiecentrum voor de
Bouwkunst. Daarna wordt het bouwwerk
geplaatst binnen de context van de neogoti
sche kerkbouw van de negentiende eeuw.
Besloten wordt met een weergave van de
verbouw- en sloopplannen.
VERBEELDING EN OVERDRACHT GE
LOOFSWAARHEDEN
De Sint Martinuskerk te Sneek laat zien hoe
een bouwwerk dat ontstond als een middel
om geloofswaarheden te verbeelden en uit
te dragen en hieraan zijn bestaansrecht ont
leende, nu gezien wordt als een historisch
monument. Ja zelfs als een kunstwerk dat
met de gebruikelijke analytische en stijlkri-
tische methoden beschreven wordt en zijn
plaats in de kunstgeschiedenis krijgt.
Hierbij doet De Blaauw een aantal interes
sante constateringen. Hij geeft aan welke
citaten uit de Franse gotiek door Cuypers
gebruikt worden en constateert invloed van
Viollet-le-Ducs kerk te Aillant-sur-Tholon,
die overigens bekend was uit de publicatie
Eglises de bourgs et villages van A. de
Baudot (1867) en zelfs door de Brabander
W. van Aalst integraal gekopieerd werd in
Hintham. Ook in de muurschilderingen en
altaren blijkt de invloed van Cuypers Franse
collega, met name diens gepubliceerde ont
werpen voor muurdecoraties in de Notre
Dame te Parijs.
Een vergelijking tussen het globale schetsje
van Cuypers, gemaakt bij het overleg met
de bouwpastoor en de gedetailleerde pente
keningen van het uitgevoerde ontwerp doet
de vraag opkomen wat de rol moet zijn
geweest van de medewerkers van het bureau
in de uitwerking en detaillering van het
geheel.
Afgezien van enkele opmerkingen over de
tailkwesties, moet geconstateerd worden dat
het boek een degelijk stuk werk is*). De
auteur is echter niet ontkomen aan een ge
vaar dat elke studie van dit onderwerp be
dreigt, namelijk het projecteren van heden
daagse kunstopvattingen op het verleden.
Dit blijkt duidelijk uit het negatieve oordeel
over Cuypers' meubel- en interieurkunst.
De bemeubeling had niet de functie origina
liteit en vernieuwing ten toon te spreiden,
evenmin als de architectuur dit nastreefde.
Het ging er om in vorm en inhoud de katho
lieke geloofsleer over te dragen, waarbij
niet het artistieke maar wel het ambachtelij
ke gehalte maatgevend was. In deze zin is
een hedendaags kwaliteitsonderscheid vol
strekt zinloos. Ook het onderscheiden in
Cuypers' werk van een 'eerste' en 'tweede'
periode is eigenlijk al achterhaald. De au
teur geeft zelf al aan dat in de Sneker kerk
zowel Franse hooggotiek als Noordoostne
derlandse vroeggotiek geciteerd worden.
Onderzoek zal zeker uitwijzen dat Cuypers
in zijn gehele oeuvre heterogene invloeden
heeft ondergaan die een periodisering op
grond van een ontwikkelingsgedachte dis-
cutabel maken
Het gebruik van dergelijke traditionele
kunsthistorische methoden doet echter niets
af aan het feit dat dit boek aanmoedigt tot
verdere en gedetailleerde studie van de ne
gentiende eeuw, zonder daarbij gevangen te
worden in de hoekjes van stijlbeschrijving
en periodisering. Onderzoek is bovendien
onmisbaar als onderbouwing van acties
voor het behoud van de blijkbaar nog steeds
ondergewaardeerde kerkelijke architectuur
en toegepaste kunst uit deze periode. Men
denke maar aan het verval van vele neoker-
ken en de bedreiging van een gaaf ensemble
als de Maastrichtse Servaaskerk.
Wies van Leeuwen
Een enkele opmerking: op p. 17 is de kerk van
Blauwhuis afgebeeld, niet die van Joure; het gebruik
van kleine transepten naast de toren vinden we ook
aan de door Cuypers in 1881 uitgebreide kerk van
Deume, zijn leerling C. Franssen paste het motief
veelvuldig toe; de op.p. 17 genoemde G. Leeuwen
burg zal wel G. G. Leeuwenberg moeten zijn, de
ontwerper van een majestueuze Frans-gotische ka-
thedaal voor Utrecht rond 1945-50; opmerkelijk is
tenslotte dat de tekening van het koor op p. 46 in
proportie afwijkt van het uitgevoerde werk, waaruit
weer eens blijkt dat tijdens de uitvoering afwijken
gebruikelijk was.
REACTIE OP HAARLEMMERHOUT
40ÖJAAR
De boekbespreking over 'de Haarlemmer
hout 400 jaar' op blz. 16 van het januari
nummer 1985 van dit tijdschrift, vraag eni
ge aanvulling, daar het anders aanleiding tot
misverstanden zou kunnen geven.
De naam Zocher wordt in dit artikel ge
noemd zonder voorletters, maar er zijn ver
scheidene personen van die naam geweest!
Daarvan hebben er drie bemoeienis gehad
met de Haarlemmer Hout n. 1
Jan David Zocher Sr. 1763-1817)
Jan David Zocher Jr. 1791 -1870) en
Louis Paul Zocher 1820-1915).
Voor Haarlem was van deze drie tuinarchi
tecten Jan David Jr. de belangrijkste, terwijl
Louis Paul, voor zover mij bekend, niet op
het niveau van de beide anderen stond.
De tuinarchitect Leonard A. Springer
(1855-1940) (in het stuk is ook hier noncha
lance met de voornaam) was in zijn tijd o.a.
een bekaam en bekend dendroloog (kenner
van houtgewassen) en mede-oprichter van
de Nederlandse Dendrologische Vereniging.
Daarom was hij door de toenmalige burge
meester van Haarlem, Jhr. Mr. J. W. G.
Boreel van Hogelanden, als adviseur voor
de Haarlemmer Hout aanbevolen.
Springer had een grote bewondering voor
Jan David Zocher Jr. en zijn werk. Dit blijkt
o.a. uit het feit, dat hij later de plaatsing van
het Hildebrand monument in de Hout af
keurde, als zijnde niet passend in de visie
van Zocher Jr.
Hij streefde er 'steeds naar diens schepping
zo goed mogelijk voor de volgende genera
ties te bewaren.
Een bos als de Haarlemmer Hout bestaat uit
levend materiaal, dat derhalve veranderlijk
en vergankelijk is. Daarom moest het vol
gens hem van jaar tot jaar zorgvuldig be
hoed en onderhouden worden, anders zijn
na verloop van tijd krasse maatregelen no
dig. Die laatste dan tot schrik van velen,
zoals hij persoonlijk zou ondervinden
L.P. Zocher's belangstelling was anders ge
richt dan die van Springer en hij kreeg he
laas een groot deel van de publieke opinie
mee.
De felle strijd werd aanvankelijk door
Springer gewonnen, maar het werkplan
werd door de voortgezette tegenstand niet
volledig uitgevoerd. Na jaren herhaalde
zich dan ook de strijd.
Springer zal een omstreden figuur blijven,
zo lang er onvolledige en soms zelfs onjuis
te beweringen, strijdig met de feiten, gepu
bliceerd worden.
Wie met mij geïnteresseerd is in de Haar
lemmer Hout beveel ik de lezing aan van:
De Haarlemmer Hout van 1583 - 1896 door
Leonard A. Springer, Uitg. Erven Loosjes,
Haarlem 1896
Biographie Leonard A. Springer door
C. M. Cremers, Uitg. Tijdschrift Groen,
's-Hertogenbosch, april 1977.
Wat de uitgave 'de Haarlemmer Hout 400
jaar' betreft, als geboren en getogen Haar
lemse en dochter van Leonard A. Springer
vind ik veel te bewonderen in het aantrekke
lijk uitziende boek, waardoor het extra te
betreuren is, dat behalve bovenstaande op
merkingen bij de bespreking er nog wel
andere punten recht te zetten zouden zijn.
Joh." H. Springer
De heer G.F. van Asselt - van Limbeeck-
laan 1, 3971 BZ Driebergen, doet een ver
zoek om inlichtingen over z.g. Schoorsteen-
Gekken, meestal van blik vervaardigde op-
zetstukken van schoorstenen die draaien in
de wind om een zo gunstig mogelijke trek te
bewerkstelligen. Reeds in een reisverslag
van een duitse predikant uit 1861 treft hij
hierover een beschrijving aan.
De redactie van Heemschut deelt mee,
dat de Index van de jaargang 1984 door
omstandigheden later in het jaar zal ver
schijnen.