w
112
REACTIE OP DE ARTIKELEN VAN
STEFAN VAN RAAY DOOR
ARCHITECTENBUREAU KRUGER,
VAN DUIN EN VAN BASTEN B.V.
INLEIDING
In het januarinummer van dit jaar uitten de
redactie en Van Raay hun teleurstelling over
het uitblijven van een reactie van bij de
restauratie van het Paleis betrokkenen. Na
ampele overweging heb ik besloten alsnog,
zij het wat laat, aan de uitnodiging gehoor te
geven, hoewel dat niet zo eenvoudig is,
mede door het feit dat ik deels ook zal
moeten spreken namens wijlen ir. J. Kru-
ger. Dat hij gereageerd zou hebben is vrij
zeker, maar hoe is natuurlijk de vraag.
Bij het stuk van Van Raay zijn in elk geval
wel enkele kanttekeningen te plaatsen:
1Van Raay beziet een gebouw nogal een
zijdig als kunsthistorisch object, terwijl het
toch ook - en zelfs in de eerste plaats - een
'gebruiksartikel' is, waarmee we uiteraard
zorgvuldig moeten omspringen vanwege de
kunsthistorische waarde.
2. Hij onderbouwt zijn kritiek met gedetail
leerde voorbeelden die de feiten echter vaak
maar zeer ten delejuist weergeven.
3. Er zitten nogal eens tegenstrijdigheden
in zijn redenering.
4. Als gevolg van het voorgaande, maar
ook door de woordkeus, is de toon van zijn
kritiek nodeloos negatief. Dat is jammer^
want nu strijkt die tegen de haren in, met het
gevaar dat niet meer wordt gelet op zinvolle
kanten ervan.
In zijn betoog wekt Van Raay de indruk dat
het op eenvoudige wijze mogelijk zou zijn
geweest in de interieurs 'de historisch ge
groeide mengeling van stijlen' te handha
ven. Hij verwijt ons dat wij in plaats daar
van steeds zonder een visie gestreefd heb
ben naar herstel van de vroegst mogelijke
toestand of liever nog naar een fantasie ver
sie, en dat wij daartoe de historie hebben
weggewist uit het paleis. Nu is een interieur
samengesteld uit 3 elementen:
1 de architectuur - de vaste bouwkundige
vorm - die niet zo gemakkelijk wordt gewij
zigd, maar soms toch wel;
2 de stoffering en het schilderwerk die van
tijd tot tijd moeten worden vernieuwd, (slij
tage, verandering van mode) waarbij ge
bruik wordt gemaakt van de dan in de han
del zijnde materialen en de smaak van dat
moment een woordje meespreekt;
3 de meubilering - nogal mobiel - wisse
lend met de bestemming van het vertrek en
de smaak van het moment.
Dit betekent dat die historisch gegroeide
toestand, vooral wat het laatste betreft, ei
genlijk een momentopname is. Welnu, van
die momentopname bestond niet zoveel
meer.
Het eerste voorbeeld dat Van Raay noemt:
de Balkonzaal (afb. p. 114) is illustratief
voor vele andere delen van het paleis, daar
om zal ik wat uitvoerig op dat geval ingaan.
Hij zegt dat de zaal in 1941 een optelsom
was van resten van de Empire inrichting
(plafonds en armstoelen, bovendien tru-
meau) van Willem III (schoorsteen, smyr-
natapijten en verlichting, bovendien - zie
foto - betimmering en dubbele bank) en van
Wilhelmina (stoffering).
Wat troffen wij daarvan aan: Het plafond
was geheel verdwenen (we hebben het dan
ook gereconstrueerd, niet een deels ver
woest plafond gerestaureerd), de tapijten
waren geheel verdwenen, evenals de wand
bespanning en gordijnen (op enkele in
slechte staat verkerende draperieën na), de
verlichtingskroon en enkele van de bijpas
sende vaaslampen waren onherstelbaar be
schadigd, de overige vaaslampen en het
meubilair waren in min of meer slechte toe
stand opgeslagen in verschillende depóts
(dat was met veel paleismeubilair het geval,
het in wat betere staat verkerende meubilair
was verspreid over verschillende rijksge
bouwen en musea e.d.).
Van Raay vervolgt: 'Het is kenmerkend
voor het ontbreken van een consequente vi-
was overigens een Nassaublauwe damast).
Van het smyrnatapijt ontbraken alle nodige
gegevens. Ook hier geldt weer dat - als
namaken al mogelijk was geweest - een
dergelijke 'reconstructie' zeer kostbaar zou
zijn. Daarom is besloten tot het weven van
een tapijt in een repeterend patroon (in dit
geval van het oorspronkelijke galerijzaal ta
pijt) dat in verschillende ruimten kon wor
den toegepast. De onherstelbare kroon is
vervangen door een andere uit de 'voorraad'
en daarbij passende kandelabers zijn ge
plaatst voor aanvullende verlichting. Het
meubilair is na restauratie herplaatst, met
uitzondering van die stukken welke i.v.m.
het huidige gebruik van de zaal niet meer
nodig of gewenst waren (waarom zou je
geld uitgeven aan een bank die je niet mooi
vindt en die in de weg zou staan) en aange
vuld met een Empire tafel uit de voorraad.
Waarom Van Raay bovenstaande aanpak
karakteriseert als wegzuiveren, overgieten
met een Empire laagje en fantasie (hoewel
De oude achtervestibule, in 1818 uitgevoerd naar ontwerp van Ziesenis en De Greef.
sie op het behoud van en de zorg voor de
interieurs, dat de zaal weer met een laagje
'Empire' is overgoten - door de grijsblauwe
wandbespanningen afgezet met een band
van goudgele ranken - en van alle latere
periodes is gezuiverd.
Dit is nu kenmerkend voor zijn negatieve
benadering en bovendien bezijden de waar
heid. Want wat hebben wij gedaan: Het
plafond is teruggebracht, de Willem III be
timmering en -schouw zijn gehandhaafd en
hersteld (niet weggezuiverd!). Het naweven
van de grijsblauwe damast uit de tijd van
Wilhelmina voor de wandbespanning en
gordijnen zou ontoelaatbaar kostbaar zijn
geweest. In plaats daarvan is gekozen voor
(de in de handel verkrijgbare) grijs-blauwe
wandbespanning die Van Raay noemt, ge
woon omdat die daar mooi werd geacht (en
daarnaast door z'n kleur 'toevallig' herin
nert aan de blauwe lampas uit de tijd van
Willem III), en niet met de opzet een flauw
Empire-sausje aan te brengén zoals hij sug
gereert (de bespanning uit de Empiretijd
dat laatste hard nodig is bij het scheppen
van een bruikbare inrichting - maar zo posi
tief bedoelt hij het niet), is mij eerlijk ge
zegd niet duidelijk. Ik ben van mening dat
over het algemeen bij deze restauratie van
het Paleis naar verhouding juist erg veel
behouden is gebleven. Waar nodig is dat
voorzien van een gepaste context, teneinde
het behoudene zo goed mogelijk tot z'n
recht te laten komen. En dat alles zodanig
dat het voldoet aan de wensen van de ge
bruiker.
Een even uitvoerig commentaar als boven
staand zou ook gegeven kunnen worden bij
een aantal van de andere voorbeelden die
Van Raay gebruikt. Zoals bij de Kleine
Balzaal waar voor de stoffering in principe
hetzelfde geldt als bij de Balkonzaal, en
waar nog gezegd kan worden dat het over
dadige verguldwerk uit 1900 dat volgens
Van Raay niet weg had gemogen, een foute
afwerklaag was op ornamentiek die voor
volledig vergulden nooit bedoeld en ten