Nogmaals: restauratie
paleis Noordeinde
110
Nadat de redactie in het januari-nummer
van Heemschut haar spijt uitte over het uit
blijven van een reactie van betrokkenen op
de artikelen van Stefan van Raay (septem
ber en oktober 1984) over de restauratie
van Paleis Noordeinde, ontvingen wij als
nog twee reacties.
De eerste betreft die van Prof. JF. Berg
hoef, die o.a. aan de nieuwbouw van de
Provinciale Griffie te Middelburg samen
werkte met architect Ir. H. de Lussanet de
la Sablohière. Laatstgenoemde is verant
woordelijk voor het 'terugrestaureren' van
het voorfront van het Paleis Noordeinde
(1960-1966) naar het ontwerp van Jacob
van Campen, uit 1640, een ingreep, die
door Van Raay bekritiseerd wordt.
Prof. Berghoef reageerde op beide artikelen
van Van Raay, omdat hierin zijns inziens
'twee eminente architecten (de Lussanet de
la Sablonière en Kruger, Red.) onterecht in
staat van beschuldiging worden gesteld'
De tweede reactie is van Ir. R. van Basten,
architect van bureau Kruger, Van Duin en
Van Basten te Rijswijk. In die hoedanigheid
is Van Basten 'opvolger' van Ir. JKruger
bij de restauratie van het interieur van het
Paleis, welke opdracht Kruger in 1974 ont
ving. Van Basten gaat gedetailleerd in op
van Raay's kritiek, omdat er, zoals hij
meent 'al zoveel, onjuistheden over de res
tauratie van het Paleis de ronde doen, die
de neiging hebben een eigen leven te gaan
leiden'
Met een laatste commentaar van Stefan van
Raay wil de redactie het onderwerp 'restau
ratie Paleis Noordeinde' afsluiten Wij dan
ken hierbij diegenen, die op beide artikelen
reageerden en bijdroegen aan een levendige
discussie.
NAAR AANLEIDING VAN 'GE
SCHIEDVERVALSING'
Het eerste wat een architect doet bij ont
vangst van een publicatie in relatie tot zijn
stiel is plaatjes kijken. Teksten leest hij pas
als het geziene hem boeit of als een archi
tecturaal onderwerp of object zijn speciale
belangstelling heeft.
Zo vergaat het mij o.a. met 'Heemschut',
het orgaan van de Bond van die naam, die
pal staat voor het behoud van het schone en
het karakteristieke uit onze architectonische
nalatenschap.
Behoud van het oude vergt verzorging, wat
speciaal geldt voor bouwwerken, die nu
eenmaal blootgesteld zijn aan weer en wind
en aan dagelijks gebruik, dikwijls door eeu
wen heen. Dus: onderhoud, reparatie, res
tauratie, wat allemaal veel geld kost en
daarom pas ondernomen wordt als voor het
betreffende gebouw een passende 'ge-
bruiksbestemming' voorhanden is. En die
bestemming kan renovatie nodig maken:
d.w.z. dat er nogal wat veranderd dient te
worden, zeker in het inwendige en zo nodig
ook in het uitwendige. Renovatie vereist,
meer nog dan restauratie, bijzondere des
kundigheid en talenten van de architect en
zijn medewerkers, maar ook kundigheid
van de aannemer, diens uitvoerders vooral,
en van de betrokken ambachtslieden.
Gelukkig hebben onze Overheden voor res
tauratie en renovatie in de laatste decenniën
(zolang de kas het toeliet) een flinke duit
over gehad: kennelijk in het besef dat het
behoud van historisch waardevolle bouw
werken, van monumentaal tot uiterst be
scheiden, in onze leef-, werk- en woonom
geving cultureel minstens zo belangrijk is
als het verzamelen van schone en historisch
belangrijke objecten in onze musea. Dat de
Bond Heemschut tot begrip van en zorg
voor de waarden van onze historische
bouwkunst (in de 19de eeuw schromelijk
verwaarloosd) gedurende bijkans driekwart
eeuw belangrijk heeft bijgedragen staat voor
mij buiten kijf.
Hoogst verbaasd was ik daarom, bij het
doorbladeren van 'Heemschut-september-
'84-no.9' meteen te stuiten op de extra
groot opgemaakte titel 'Geschiedvervalsing
treft ook Paleis Noordeinde'
Na bezichtiging van de plaatjes las ik de
bijschriften, o.a. bij nr. 12, dat in tegen
spraak is met de reproducties nr. 3 en 4 en
de foto nr. 7. Drie opmerkingen hierover:
ten eerste lijkt het me in de huidige samen
leving noodzakelijk om de voorhof aan het
Noordeinde met een hekwerk af te sluiten;
dat daarbij de doorritten een bredere maat
vergen dan in de 17de eeuw ligt, gezien de
totaal andere vervoersmiddelen van onze
tijd, voor de hand; ten tweede werd de zui
lenportiek herbouwd uit de originele kolom
men uit de 18de eeuw, bewaard in de tuin
van het Catshuis: het lijkt me een historisch
zowel als een functioneel element (het ware
op zijn zachtst gezegd vreemd geweest als
de Koninklijke Familie, na plechtigheden
als de jaarlijkse Opening van de Staten Ge
neraal, zich via de smalle draairamen in van
Campen's kruiskozijnen den volke zou pre
senteren; ten derde kan ik op gezag van de
restaurateur mededelen dat de gravures
(afb. 3 en 4) heus niet tot grondslag voor de
renovatie van gevels en kappen gediend
hebben: wat de kaphoogte betreft werd voor
het hoofdgebouw de in de 17de eeuw ge
bruikelijke helling rond 55° gehanteerd, zo
als van Campen die ook voor het Amster
damse stadhuis gebruikte; voorts heeft de
auteur zich vergist bij het tellen van de tra
veeën: in afb. 4 komt de rechtervleugel er
één tekort (zie plattegronden 6, 9, 10 en
foto 12).
Op de tekst van 'Geschiedvervalsing enz.'
ga ik niet in: daarop heeft Geurt Brinkgreve
in 'Heemschut-januari 1985-no. 1' be
kwaam en afdoende repliek gegeven: ik on
derschrijf zijn meningen inzake restauratie
en renovatie (al gebruikt hij deze laatste
term niet, maar die is sousentendu) volledig
en gaarne.
Het is gewenst de geschiedenis van het Pa
leis Noordeinde nog eens nader te beschou
wen, in het bijzonder die van na 1940.
Uit het in de kantlijn vermelde (Heemschut-
'84-no.9) blijkt dat het complexe gebouw
gegroeid is uit een royale patriciërswoning,
begonnen in 1533, waaraan gedurende ruim
4 eeuwen, in opdracht of ter wille van el
kaar opvolgende adelijke en vorstelijke be
woners (sedert 1813 door leden van ons
Vorstenhuis), bijgebouwd, verbouwd, ge
renoveerd en gedecoreerd werd. Tot de be
langrijkste ingrepen behoren de voorbouw
van Jacob van Campen en de interne ver
bouwingen en toevoegingen van Pieter Post
in het vierde decennium van de 17de eeuw.
Voorts de omvangrijke uitbreiding aan de
tuinzijde op het einde van de 18de eeuw en
in het tweede decennium van de 19de eeuw:
de laatste in opdracht van Koning Willem I,
achtereenvolgens door de architecten Zieze-
nis en de Greef.
Ook in de volgende periode, tot 1940, heb
ben er verschillende veranderingen, verbou
wingen en wijzigingen in de inrichting
plaats gevonden: zowel naar de wensen van
de bewoners, als in verband met de techni
sche verworvenheden van de 19de en van
het begin van de 20ste eeuw, zoals op het
gebied van verlichting: kaarsen, olie, gas,
electriciteit; stromend water en sanitaire
voorzieningen; verwarming: open vuren,
kachels, centrale verwarming, e.d.
De bezetters ('40-'45) gebruikten het Paleis
als kantoor: bepaald niet zachtzinnig, ter
wijl veel meubilair en andere objecten uit
het interieur verdwenen.
Koningin Wilhelmina wenste, na de bevrij
ding, het gebouw niet meer te betrekken.
In 1948 werd de kern van het complex door
brand verwoest: de grote balzaal c.a. even
als de plafonds in de vertrekken aan de
voorhof gingen verloren of werden ernstig
beschadigd, evenals aangrenzende ruimten,
zoals de koningstrap.
Noodkappen werden aangebracht en provi
sorisch richtte men een aantal vertrekken in
tot gebruik door het 'Institute of Social Stu
dies' (van 1952 tot 1977).
Allengs groeide de gedachte om het Paleis,
buiten de bureaux van de Hofhouding van
H.M., tevens te gebruiken voor ontvangsten
van het Ministerie van Buitenlandse Zaken,
met incorporatie van de school van het
I.S.S., wat ongetwijfeld algehele renovatie,
d.w.z. 'het geschikt maken van een oud
gebouw voor modern gebruik'impliceerde.
In 1961 werd de Rijksgebouwendienst ge
machtigd de noodkap te vervangen door de
hoge kap van Jacob van Campen (waarbij
dus de attiek kwam te vervallen). In 1962