steden. De bolwerken binnen de singels en
de buitenzijde van de singelgrachten trok
ken veel industrie aan. Door het onvolledige
en slecht onderhouden landwegennet speel
de het wegverkeer tot ca. 1920 een onderge
schikte rol. Pas in het interbellum werd de
wegenaanleg door de overheid ter hand ge
nomen in verband met het opkomende ge
motoriseerde verkeer. In die periode kwam
het overheidsbeleid tot stand, gericht op de
ruimtelijke ordening van stad en land.
Scheiding van functies werd het parool; in
dustrie vestigde zich steeds meer op afzon
derlijke industrieterreinen langs spoor- en
waterwegen en na 1945 langs doorgaande
verkeerswegen.
VERDWIJNEN OUDE
FABRIEKSGEBOUWEN
Anno 1985 zijn op de hiervoor geschetste
locaties nog steeds vele oude fabrieksge
bouwen te vinden: in binnensteden, 'op
voormalige bolwerken, langs stadsbuiten-
singels, bij spoorwegstations en langs rivie
ren en kanalen. Ze verdwijnen sinds een
jaar of 15 echter in steeds sneller tempo. Al
in de jaren '60, doordat de oorspronkelijke
gebruikers ervan de zwakke broeders van
het bedrijfsleven waren geworden, zoals de
textiel-, schoenen- en sigarenindustrie, bij
uitstek 'grootgebruikers' van traditionele fa
brieksgebouwen.
In die tijd begon ook de uittocht van snel
groeiende bedrijven uit hun traditionele ves
tigingsplaatsen naar nieuwe industrieterrei
nen met volop ruimte voor uitbreiding én
parkeergelegenheid.
In de jaren '70 zetten deze processen zich
versterkt door, terwijl bovendien de greep
van de overheid op de bedrijfsvestiging
steeds groter werd: met behulp van milieu
wetgeving en ruimtelijke bestemmingsplan
nen werd de industrie waar mogelijk uit de
bebouwde kom weggewerkt of uitgekocht.
Voeg daarbij het gegeven dat elke dag weer
opnieuw belangrijke fabrieksgebouwen
worden gemoderniseerd of vernieuwd en
het zal duidelijk zijn dat het resterende be
stand van ca. enige duizenden oude fa
brieksgebouwen binnen korte tijd groten
deels zal verdwijnen.
BETEKENIS OUDE
FABRIEKSGEBOUWEN
De waarde van oude fabrieksgebouwen is in
de eerste plaats van vrij algemene, cultuur
historische aard: het zijn de materiële res
tanten van de ontwikkeling van Nederland
in de loop van de 19de eeuw tot een geïn
dustrialiseerde samenleving.
Cultuurhistorisch zijn ze (minstens) even
belangrijk als de door de overheid erkende
en beschermde 'monumenten van geschie
denis en kunst'uiteenlopend van kloosters
en kerken tot kastelen en landgoederen,
stadhuizen en woonhuizen, boerderijen en
molens.
Nu zijn lang niet alle oude fabrieksgebou
wen even belangrijk en hun uiteenlopende
betekenis kan gelegen zijn in vele verschil-
Waalwijk, leerlooierij Gragtmans Wiesman
Tot de ondergeschoven kinderen van de
industriële archeologie in ons land behoort de
leer- en schoenenindustrie. Ten onrechte, want
de Langstraat in West-Brabant is nog steeds rijk
aan karakteristieke leerlooierijen met houten
windluiken, zoals die van de fa. Gragtmans
Wiesman in Waalwijk. Ook hier is na de sluiting
een passende bestemming uitgebleven.
lende factoren. Ouderdom bij voorbeeld
speelt een rol, meestal in combinatie met
zeldzaamheid of uniciteit. Pre-industriële
bedrijfsgebouwen van vóór het midden van
de 19de eeuw waren doorgaans bescheiden
van omvang en architectuur, opgetrokken in
plaatselijk aanwezige bouwmaterialen en de
streekeigen architectuur. Afgezien van de
vele pakhuizen zijn er maar weinig bedrijfs
gebouwen uit deze periode bewaard geble
ven. De schaarse voorbeelden zijn vooral te
vinden in de oude binnensteden, zoals voor-
Haarlem, drukkerij v/h Joh. Enschede Zn.
De drukkerij van het Nederlandse papiergeld
'Joh. Enschede Zn' en de Haarlemse
binnenstad leken onverbrekelijk met elkaar te
zijn verbonden. Dit gerenommeerde bedrijf heeft
de binnenstad echter verruild voor een modern
industrieterrein, de vraag achterlatend: slopen of
hergebruiken?
malige bierbrouwerijen, die doorgaans als
zodanig van buiten nauwelijks meer herken
baar zijn en inwendig ontdaan zijn van alle
bedrijfsuitrusting.
De waarde van een oud en zeldzaam ge
bouw hangt ook af van de gaafheid', in hoe
verre hebben latere gebruikers het gebouw
ingrijpend veranderd?
Naast deze algemene criteria zijn er ook
meer gerichte criteria te hanteren met be
trekking tot de 'echte' fabrieksgebouwen uit
de 19de en vroeg-20ste eeuw. De construc
tie van het gebouw of het materiaalgebruik
kunnen van belang zijn. Zo is een aantal
Twentse textielfabrieken uit de jaren 1910
om constructief-historisch reden van bete
kenis, omdat deze tot de vroegste voorbeel
den behoren van de toepassing van beton-
skeletbouw in ons land, zoals delen van de
textielfabriek 'Spanjaard' in Bome en de
voormalige 'Stoomspinnerij Twenthe' in
Almelo, die onlangs geheel kon worden ge
transformeerd tot bedrijfsverzamelcentrum,
dankzij de hoge constructieve kwaliteit van
het dragend skelet.
In de loop van de 19de eeuw werd de in
wezen puur functionele produktieruimte
meer en meer omkleed met baksteenfaca-
des, waar architecten voor werden aange
trokken. Een beetje architect hield zich be
zig met het ontwerpen van 'schone bouw
kunst', zoals kerkelijke en overheidsgebou
wen. De daarbij elkaar opvolgende 'modes'
of architectuurstijlen zijn dan ook in het
uiterlijk van fabrieksgebouwen terug te vin
den. Tot.het einde van de 19de eeuw werd
naar stijlen uit voorgaande eeuwen terugge
grepen: het eclecticisme met zijn neostijlen,
gevolgd door de Jugendstil rond de eeuw
wisseling, waarna in de loop van de 20ste
eeuw het in- en uitwendig functionele fa
brieksgebouw zijn opmars begon.
Uit al deze stijlperioden zijn nog karakteris
tieke voorbeelden van fabrieksgebouwen te
vinden.
Fabrieksgebouwen kunnen ook interessant
zijn vanwege de installaties, apparaten, ma
chines of gereedschappen, die er nog in of
aan te vinden zijn. Om deze reden van tech
nische betekenis komen maar weinig fa
brieksgebouwen in aanmerking. Voorzover
ze nog door de oorspronkelijke gebruiker'
benut worden, heeft deze doorgaans de aan-
drijfinstallaties en machines geheel of ge
deeltelijk vernieuwd. In geval van later her
gebruik is in de regel al het inwendige ver
wijderd. Toch zijn hier en daar nog wel
oude stoommachines, zuiggas- of dieselmo
toren over, maar enig overzicht hiervan ont
breekt tot dusverre.
Andere oude fabrieksgebouwen vormen als
dominerend visueel element in hun omge
ving objecten van stedebouwkundige waar
de. Sommige gebieden worden zelfs zozeer
door één of meerdere fabriekscomplexen
bepaald, dat deze als industrielandschappen
kunnen worden bestempeld.
Tenslotte zijn vele fabrieksgebouwen van
historisch belangdat kan variëren van ló-
caal-historisch ('het oudste fabrieksgebouw
in Enschede'), bedrijfstak-historisch ('de
eerste textielfabriek volgens Engels mo-