De molen,
bijzonder object
monumentenzorg
DOOR R. VAN DE WAAL*)
de typen in bepaalde streken, komt men
automatisch op provinciaal niveau uit, ook
omdat in het algemeen de specifieke kennis
bij de gemeenten, die binnen hun gebied
vaak hooguit enkele molens hebben, ont
breekt.
LEVEND HOUDEN
Molenbehoud vergt vele en daadwerkelijk
actieve liefhebbers, zoals blijkt uit verschil
lende bijdragen in dit molennummer.
Zonder vrijwilligersorganisaties als het Gilde
van Vrijwillige Molenaars en de z.g. Bio-
toopwacht zou het 'levend houden' van de
molens onmogelijk zijn.
Een vereniging die bijzonder veel gedaan
heeft voor het molenbehoud sinds de oprich
ting in 1923 en nog altijd doet, is de landelij
ke Vereniging 'De Hollandsche Molen'. Het
was de brief van die vereniging in 1925 aan
de Minister van Binnenlandse Zaken over
het onnodige afbreken van zo vele molens
die deze laatste er toe bracht de provincies te
schrijven, dat deze in dergelijke gevallen
met genoemde vereniging moesten overleg
gen om tot oplossingen te komen. Dit was
het begin van de provinciale bemoeienis.
Deze vereniging bereikte ook, dat de molens
als eerste categorie monumenten een eigen
onderhoudssubsidieregeling kregen. De inte
ressante bijdrage over het belang van de mo-
lenbeheerplannen en het 'poolen' van meer
molens daarbij, waaraan deze bestaande re
geling zou moeten worden aangepast, behan
delt het onderzoek dat 'De Hollandsche Mo
len' hierover liet verrichten.
Deze vereniging steunt in algemene zin de
rond 70 instellingen in ons land op het ge
bied van de molenbescherming, is gespreks
partner van de landelijke overheid en pro
beert dat wat (nog) niet gedaan wordt te
stimuleren of (voorlopig) zelf ter hand te
nemen.
Een belangrijke daad was het bijeenbrengen
in een vereniging van de nog werkzame mo
lenmakers, de Nederlandse Vereniging van
Molenmakers, waarover ook een artikel in
dit nummer te vinden is.
Molens moeten draaien. 'Laat ze de wind of
het water dat ze nodig hebben; zet poldermo
lens niet droog, laat industriemolens produ
ceren', zei voorzitter dr ir. R. van de Waal in
zijn toespraak ter gelegenheid van het 60-
jarig bestaan van 'De Hollandsche Molen'
vorig jaar. In de door hem geschreven hierna
volgende bijdrage valt vooral zijn pleidooi
op om meer liefde voor molens bij de men
sen te wekken, als 'men' ze beter kent, er
meer van af weet, zal men ze meer waarde
ren en worden ze werkelijk nationaal bezit.
Het laten draaien op vaste dagen en het ter
bezichtiging open stellen blijkt goed aan te
slaan.
De grote wens van de Vereniging De Hol
landsche Molen is het tot stand brengen van
enige goed ingerichte informatiecentra in een
molenrijk gebied, bij voorbeeld in de Scher
mer. Daar bevinden zich nog elf molens die
voorbeelden van getrapte bemaling kunnen
tonen, nodig voor zo'n diepe droogmakerij.
J.B.-R.
Molens, en dan meer in het bijzonder wind
molens, vormen een typisch bestanddeel van
het Nederlandse landschap, zó typisch dat
we ze in het buitenland als een handelsmerk
gebruiken.
Voor de Nederlanders zijn ze zó gemeen
goed dat men maar moeilijk geloven kan dat
ze er niet zomaar, vanzelf, zijn en zullen
blijven. Inderdaad ziet men nog aardig wat
molens; hun behoud is echter sinds het begin
van deze eeuw niet 'vanzelf' gegaan. Voorts
is wat er thans nog aan molens over is, maar
een klein deel van het oorspronkelijke
aantal.
In de periode dat de natuurkrachten wind en
water nog de belangrijkste energiebronnen
waren, waren er in ons land ongeveer 10.000
windmolens en 700 door een waterrad aan
gedreven molens. In de jaren twintig, toen
onder druk van een ongebreidelde sloopwoe
de een actie tot molenbehoud ontstond, beza
ten we nog een kleine 3.000 windmolens, in
1940 waren het er 1.800 en nu zijn dat er nog
minder dan 1.000.
Bij de watermolens liggen de verhoudingen
eender: van de oorspronkelijke 700 zijn er nu
73 over.
WERKTUIG
De molen is, in de wereld van de monumen
tenzorg, een bijzonder object. Het is niet
alleen een gebouw, maar ook een werktuig
en dat vraagt om een eigen aanpak. Andere
monumenten kan men vaak veilig stellen
door er een nieuwe bestemming aan te ge
ven. Voor molens is dat maar zelden moge
lijk, als men tenminste een werkelijke molen
wil bewaren en niet de uiterlijke schijn
daarvan.
Er heeft zich in de loop van de tijd, wat dit
betreft, in de molenbescherming een grote
verandering voltrokken. Zo'n vijftig jaar ge
leden meende men nog, dat de krachten van
wind en water blijvend zouden kunnen con
curreren met nieuwe energiebronnen als men
de beschikbare molens maar voldoende zou
moderniseren. Ten Bruggencate schrijft in
het eerste populaire molenboek, het plaatjes
album 'Hollandsche Molens' van Tielemans
en Dros uit 1927: 'De windkracht blijft kos
teloos ter beschikking en als de molen maar
vakkundig en oordeelkundig wordt behan
deld, zal hij de mededinging van meer nieu
werwetse krachtbronnen zeer goed kunnen
doorstaan.'
Dr Ir R. van de Waal is voorzitter van 'De Hol
landsche Molen', de Algemene Vereniging tot Be
houd van Molens in Nederland die in 1923 werd
opgericht.
Typisch Hollands landschapsbeeld. Leidschendam, één van de twee overgebleven molendriegangen.
Als met één molen het hoogteverschil tussen polder en boezem niet overbrugd kan worden, kan het
water met meer molens achter elkaar getrapt omhoog worden gebracht.
Foto: Gemeente Leidschendam.