Nóg eens: dereguleringsplannen
bouwregelgeving
Tbezicht op het welstandstoezicht
130
Onder de kop 'Geen nieuwe ontaarding
a.u.b.!' verwoordt oud-minister van
Volkshuisvesting en ruimtelijke ordening
dr. ir. W. F. Schut, in het afgelopen
maartnummer van het blad Bestuursfo
rum, zijn standpunt over het actiepro
gramma deregulering (woning)bouwrege-
ling dat in september '83 door de Rege
ring aan de Tweede Kamer werd aange
boden. Deze deskundige pleit wel voor
afslanken van de bestaande regels voor zo
ver we die kunnen missen en van de pro
cedures die de bouwpraktijk te veel in
spinnen, maar zeker niet voor afschaffen
daarvan.
Zo acht de heer Schut het zoveel mogelijk
in de voorschriften van een rijksbouwbes
luit opnemen van wat zich leent voor uni
formiteit (zoals leverings- en aanslui-
tingsvoorwaarden van bouwtechnische
aard voor gas, water enz.) een goede
zaak. Ook ten aanzien van de voorgeno
men opruiming bij de subsidievoorschrif
ten van technische aard heeft hij die
mening.
Met betrekking tot bouwvergunningen
acht hij echter een meer genuanceerde
mening gepast dan thans wordt voorge
steld en pleit op zijn minst voor een aantal
zaken een meldingsplicht.
Van het voornemen om uit de Woningwet
de verplichting voor de gemeenten te
schrappen om aan welstandstoezicht te
doen en daarvoor advies te vragen aan
een deskundig college, deugt volgens de
heer Schut echter noch de gedachte, noch
de onderbouwing, noch de uitwerking.
Zijn uitgangspunt dat voor handhaving
van deze verplichting pleit is het grote
belang van gezamenlijke zorg voor ons
zichtbare milieu, een belang dat het minst
gevoeld wordt door de aanvrager van een
bouwvergunning.
Maar natuurlijk kan de wet aangepast
worden, zodat bepaalde gebleken nadelen
worden ondervangen en zouden gemeen
ten veel van de thans bestaande weerstand
tegen welstandstoezicht weg kunnen ne
men, bij voorbeeld met het verduidelijken
van hun toetsingscriteria.
De plannen voor het afschaffen van het
Welstandstoezicht brachten ook Heem
schut ertoe zijn grote bezorgdheid ken
baar te maken. In het januarinummer van
dit jaar trof u onze brief hierover, gericht
aan de Bijzondere Kamercommissie Der
egulering aan en in ons februarinummer
toonde de heer L. de Visser in een artikel
aan tot welke verliezen het afschaffen
daarvan zou kunnen leiden.
Hierbij treft u de op ons verzoek geschre
ven reacties aan van twee burgemeesters
van middelgrote gemeenten, die in het
kort hun mening over deze materie schet
sen op grond van hun eigen ervaringen.
DOOR MR. L. A. VAN SPLUNDER, BURGEMEESTER VAN HARDENBERG
Op verzoek van de redactie wil ik graag enig
commentaar leveren op de interessante arti
kelen, die in de nrs. 1 en 2 van 1984 zijn
verschenen over het voornemen het zoge
naamde welstandstoezicht af te schaffen.
Laat ik mogen beginnen met een adhaesiebe-
tuiging aan de in het januarinummer versche
nen brief van Heemschut aan de Bijzondere
Kamercommissie Deregulering. Daarin
wordt kort en bondig uiteengezet, dat het
voornemen tot opheffing van het welstands
toezicht geen winst zal opleveren, doch
slechts tot verlies zal leiden.
In het februarinummer wordt door de heer L.
de Visser op afdoende wijze aangetoond, dat
al deze plannen in feite weinig of niets met
deregulering te maken hebben. Je zou hoog
uit kunnen zeggen, dat daar, waar de advie
zen van 'welstand' een te zwaar accent krij
gen, de tendens tot bureaucratisering toe
neemt.
Dat geldt niet alleen voor deze deskundige
adviezen, maar ten principale voor elk be
leidsadvies. Als bestuurders klakkeloos het
werk van ambtenaren of van externe advi
seurs overnemen, dan bestuurt uiteindelijk
'de vierde macht'. Want het machtsvacuüm
- laat daarover geen misverstand bestaan -
wordt wél opgevuld!
Zij, die met de praktijk van het welstandstoe
zicht te maken hebben, zijn zeker niet blind
voor de klachten daaromtrent. En ik heb zo
het vermoeden, dat afschaffing van dat 'las
tige' welstandstoezicht velen als een wen
kend perspectief voor ogen zweeft. Het is
wel gemakkelijk!
Eén van de nieuwe dingen, die de huidige
woningwet bracht, was de verplichting van
de gemeenteraad een deskundig college aan
te wijzen voor het schriftelijk uitbrengen van
advies bij de toepassing van de voorschriften
omtrent de welstand (artikel 62). De ge
meenteraad is overigens vrij in de aanwijzing
van een bepaald College. Veel misverstand
bestaat er bij de goêgemeente over de bete
kenis van de adviezen, van zo'n deskundig
college. Niet zelden heet het, dat iets 'van
welstand niet mag', of iets anders 'van wel
stand moet'.
Maar evident is, dat het het College van
Burgemeester en Wethouders vrijstaat van
dergelijke adviezen af te wijken. Natuurlijk
zal dat niet aan de lopende band moeten
gebeuren en het Welstand zal ook niet van
elke afwijking van het advies een prestige
kwestie moeten maken. Het ligt ook op de
weg van Burgemeester en Wethouders (en in
eerste instantie op die van het Welstand) te
voorkomen, dat aspirant-bouwers op (te) ho
ge kosten worden gejaagd. Uit mijn be
stuurspraktijk is me bekend, dat de betrok
ken portefeuillehouder de situatie ter plaatse
nog weieens gaat opnemen als architect of
bouwer in spe problemen hebben met de
toepassing van welstandscriteria.
En het komt voor, dat 'het toezicht' op het
welstandstoezicht dan praktische resultaten
oplevert, zodat alle partijen in casu tevreden
kunnen zijn.
In een vorige gemeente was ik enige tijd
voorzitter van een welstandscommissie.
Daar heb ik - als leek - erg veel geleerd.
Ook hoe het niet moest! Wat daar soms aan
z.g. plannen ter tafel kwam was kwalitatief
veelal beneden de maat. Afschaffing van het
welstandstoezicht zou - gegeven de situatie,
dat Jan en alleman als 'architect' kan optre
den - tot wat ik nu maar noem 'Belgische
toestanden' leiden.
Vergeten we ook niet, dat het bestaan van
artikel 62 van de woningwet ook een zekere
preventieve werking uitgaat, niet in de laatste
plaats in de richting van de bouwheren.
Mijn eindconclusie is: er is geen enkel rede
lijk belang gediend met schrapping van arti
kel 62 van de Woningwet. Wijziging is
mijns inziens evenmin nodig, omdat allerlei
verbeteringsvoorstellen (vide pagina 28 van
het februarinummer van Heemschut) niet
strijdig met dit artikel behoeven te zijn. De
wetgever moet, wat het toezicht op het wel
standstoezicht betreft, maar vertrouwen in de
gemeentebesturen blijven koesteren. Dat is
goed voor de decentralisatie.