97 Ontwerp voor de tuinaanleg direct ten noorden van Kasteel Weldam te Goor, door Hugo A. C. Poortman, maart 1907. Deze aanleg met heggen verving de waaier of pauwenstaart, die te zien is in het ontwerp van Edouard André (afb. 1). Beide afbeeldingen: Huisarchief Weldam; foto Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zeist. Vilvoorden in België, waar hij in 1879 zijn diploma behaalde. Een jaar later werd hij tekenaar bij Edouard André (1840-1911), 'architecte-paysagiste' te Parijs, waar hij spoedig opklom tot Chef de Bureau. Van 1882 tot 1885 maakte hij op verzoek van André een botanische onderzoekingsreis door Ecuador en Perü. De reis was geen succes; na allerlei moeilijkheden keerde Poortman in 1885 terug naar Parijs. Een jaar later gaf André hem de leiding over de aan leg van de tuinen binnen de grachten van Kasteel Weldam te Goor, een opdracht van Graaf Bentinck. Poortman werd in 1887 zijn particulier secretaris en administrateur. Hij woonde tot 1914 in het rentmeestershuis op Weldam, maar behield de vrijheid als zelf standig tuinarchitect te werken. Na 1915 houdt hij zich uitsluitend bezig met werken op het gebied van de tuinarchitectuur. Vanaf 1916 woonde hij in Huize Peckedam, beho rende bij het Nijenhuis te Diepenheim. INVLOED OP POORTMAN'S WERK Poortman werd in de tijd dat hij bij André in dienst was, belast met de uitvoering van een aantal van diens werken. Het ligt dan ook voor de hand, dat hij sterk door André beïnvloed is geweest. André had zijn opvattingen over tuinarchitectuur gepu bliceerd in zijn boek L'Art des jardins (1866), waarvan in 1879 een meer uitgebrei de druk verscheen. Leonard A. Springer schrijft over dit boek in zijn Bibliografisch overzicht van geschriften.op het gebied der tuinkunst (1936): 'Dit bekende studie werk is jaren lang het boek geweest, dat door elk aankomend tuinarchitect werd bestu deerd, vooral in Frankrijk en België, maar ook in ons land De traditionele landschapsstijl was langza merhand minder geschikt voor de wensen die tuinbezitters kregen: in de negentiende eeuw werden er steeds meer exotische bloemen en planten in Europa geïmporteerd, waardoor de aandacht voor de beplanting toenam. De diversiteit in het aangeboden plantmateriaal werd steeds groter en men wilde deze 'nieu we' planten kennelijk graag in zijn tuin, park of buitenplaats verwerkt zien. De ruimtewer king van de landschappelijke aanleg werd minder belangrijk gevonden: het werd steeds meer de achtergrond waartegen of het toneel waarop men de bloemenpracht ging tonen. De bloemen moesten goed vanuit het huis te zien zijn: men maakte daarom vlakbij het huis ronde, ovale, nier- of korfvormige bloemperken in het gazon. Deze manier van het verwerken van bloemen sloegen niet bij iedereen aan en men bleef zoeken naar ande re mogelijkheden. André zocht inspiratie in de geometrisch ge vormde tuinen uit het verleden; zijn boek begint met een overzicht van de tuinkunstge schiedenis. Het was echter niet zijn bedoe ling dergelijke tuinen precies na te volgen: er werd een eigen interpretatie aan gegeven en de gebruikte plantensoorten voor de 'vulling' waren modern voor zijn tijd. Voor de omlijs ting, de aanleg die verder van het huis gele gen was, hield hij de sinds het einde van de 18de eeuw in zwang gekomen z.g. land schapsstijl aan. Een dergelijke aanleg, waarbij een geometri sche tuinstijl bij het huis en een landschappe lijke aanleg in de rest van het park gecombi neerd wordt, noemde André 'le style compo- site ou mixte'. Hij schrijft daar in L'Art des jardins (1879) het volgende over: 'Le style composite ou mixte résulte d'un judicieux mélange des deux autres (style gé- ométrique et style paysager), dans certaines conditions favorables. A mon avis, c'est a lui que l'avenir de l'art des jardins appar- tient. Les abords des palais, des chateaux, des monuments situés dans de vastes parcs, trai tés selon les lois de l'architecture et de la géométrie et passant graduellement aux por ties éloigneés oü la nature spontanée re- prend ses droits, voila ce qui peut tenter les 'efforts des paysagistes de l'avenir. Poortman was zo'n 'paysagiste de l'avenir'. De tuinen van Kastéél Weldam te Goor zijn weliswaar ontworpen door André, maar Poortman heeft het werk uitgevoerd en later de detailontwerpen gemaakt die daar uitge voerd zijn. In dergelijke 'gemengde stijl' tuinen, in Ne derland tussen 1880 en 1940 aangelegd, werd veel gebruik gemaakt van buxus- of taxushagen, in vorm gesnoeide buxus- of taxusbomen, parterres de broderie en ber ceaus: vormen en planten die herinneren aan zeventiende-eeuwse tuinen. Daarnaast werd er echter ook veel gebruik gemaakt van rho- dodendrons, rozen en geraniums: geliefde planten in de tweede helft van de negentien de eeuw. Tuinen waar Poortman gewerkt heeft, en waar een dergelijke gemengde stijl-aanleg te zien is, zijn: de tuinen van: Kasteel Ameron- gen, Amerongen; Kasteel Twickel, Delden; Kasteel Weldam, Goor; Kasteel Verwolde, Laren (Gld).6. Met dank aan de heer U. M. Mehrtens, mevr. C. S. Oldenburger-Ebbers en de heer D. Pezarro. Drs. B. Zijlstra is kunsthistorica en conservator van het Kasteel Amerongen. Momenteel doet zij on derzoek naar particuliere tuinen, ontworpen en aan gelegd in de periode 1850-1940, in opdracht van de Nederlandse Tuinenstichting. Noten 1Uitzondering hierop vormen verschillende delen van Bijdragen tot het bronnenonderzoek naar de ontwikkeling van nederlandse historische tuinen, parken en buitenplaatsen, Rijksdienst voor de Monu mentenzorg, Zeist; Gerard Geenen, Gerda Roele- veld, Leonard A. Springer, Beschrijving en docu mentatie van zijn beroepspraktijk, Landbouwhoge school, Wageningen 1982 2. Enkele van de vele voorbeelden zijn: De Hooge Vuursche te Baarn, 1910, Dirk F. Tersteeg, en de tuin bij villa Mariënhof te Tilburg, 1916-1918, Leo nard A. Springer 3. Het secretariaat van de Nederlandse Tuinenstich ting is gevestigd op Prinsengracht 610, 1017 KS Amsterdam 4. J. D. Zocher jr. (1791-1870) is niet in de inventa risatie opgenomen omdat deze tuinarchitect niet meer leefde in de periode 1880-1920 en geen vernieuwen de invloed uitoefende, in die zin dat hij nieuwe kunststijlen in zijn ontwerpen verwerkte. L. P. Zo cher (1820-1915) heeft weinig opdrachten van parti culieren gekregen. Hij legde vooral villaparken en plantsoenen aan in opdracht van gemeenten. Ook is hij daarom niet in de inventarisatie opgenomen. 5. Het onderzoek zal in een rapport of publicatie zijn uiteindelijke vorm krijgen. 6. Informatie over Poortman is onder andere te vin den in: J. C. Bierens de Haan, De tuin van Huis Verwolde te Laren, in: De Woonstede door de eeu wen heen, 3de kwartaal 1983, p. 36 t/m 45. U. M. Mehrtens, Huize Doorn te Doorn, Bijdrage tot het bronnenonderzoek naar de ontwikkeling van nederlandse historische tuinen, parken en buiten plaatsen, deel 13, Rijksdienst voor de Monumenten zorg, Zeist 1983. Carla S. Oldenburger, Hugo Anne Cornelis Poort man (1858-1953), eerste voorzitter van de B.N.T. van 1922-1928, in: Groen, 11, 1982, p. 533 t/m 539. Jhr. Dr. H. W. M. van der Wijck en Drs. J. Enklaar- Lagendijk, Overijsselse Buitenplaatsen, Alphen aan den Rijn 1983

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1984 | | pagina 25