52 graferen en opmeten van gevels. Het einde van de oorlog naderde, maar daarmee ook de angst voor geweld en vernieling. De opme tingen dienden als basis voor eventuele her bouw. Ook de werkverschaffing van archi tecten speelde een rol, met als voornaamste opzet de vrijstelling van deportatie naar Duitsland. In de na-oorlogse roes en wederopbouw is nauwelijks plaats voor behoud van het verle den. De toekomst is dan belangrijker dan het verleden, dat zich maar moet aanpassen. Fi nancieel is de toestand ook niet rooskleurig te noemen. Zo'n situatie is kritiek, de reali teit is dan altijd het eenvoudige rekensom metje. Het idee dat schoonheid en een ver trouwde, menselijke omgeving ook realiteit zijn, was nog geen aanvaard begrip. HISTORISCHE VERENIGINGEN ACTIEF In 1948 wierp de Bond Heemschut zich als eerste op voor behoud van Amsterdam als monument. De Bond richtte zich tot het Ge meentebestuur en verzocht om oprichting van een Gemeentelijk Bureau Monumenten zorg dat zich werkelijk zou toeleggen op behoud en stimulering van het daadwerkelijk restaureren. De bedoeling was dat dit bureau zou worden geplaatst onder een stadsconser- vator en niet onder een gemeentelijke dienst. In 1949 vinden er besprekingen plaats tussen de Gemeente en het Rijk over de oprichting van een Gemeentelijk Bureau. Dit Bureau zou jaarlijks 17.700,- kosten, maar dat werd onaanvaardbaar geacht door het ge meentebestuur. Haar opstelling ten aanzien van de monu mentenzorg was typerend, en nu nog even actueel. De voorgestelde werkzaamheden zouden door een Gemeentelijk Bureau moe ten worden verricht en niet door een Rijksin stantie. Dit laatste zou een te grote centrali satie van de Rijksoverheid kunnen meebren gen. Het Rijk was het hiermede gedeeltelijk eens. Er werd toen reeds gedacht, dat de in voor bereiding zijnde Rijksmonumentenwet zich vermoedelijk in de richting van decentralisa tie en delegatie aan provinciale-, districts- of gemeentelijke organen zou uitspreken. Op 17 november 1949 vond er een samen komst plaats tussen de Directeur P. W. en de Oudheidkundige verenigingen (Heemschut, Koninklijk Oudheidkundig Genootschap, Amstelodamum en Heiidrick de Keyser), waarbij aan deze verenigingen werd ge vraagd of er een particulier fonds gevormd kon worden, daar de gemeente zelf geen geld kon voteren voor een Gemeentelijk Bureau. Gezien de krappe financiële situatie was dit niet mogelijk. Er werd nogmaals door ge noemde verenigingen een beroep gedaan op het Gemeentebestuur 'om één der schoonste monumenten van de bouwkunst in West Eu ropa te behouden en te beschermen'. TOTAALBEELD Opvallend is hier het feit, dat niet over ob jecten maar over de totaliteit gesproken werd, wat in onze tijd als een eigen verwor venheid wordt ervaren. Maar zoals altijd, het is allemaal al eens gezegd, het enige 'eigen' is de taal en de spelling. In de opsomming van de uitgangspunten en werkzaamheden voor het Bureau komen exact dezelfde 'doel stellingen' voor, die nu gelden. Wat de kern betreft is er weinig veranderd, alleen 'uit gangspunten' zijn 'doelstellingen' ge worden. Op 2 februari 1950 treedt de tijdelijke monu mentenwet in werking. Ook deze heeft voor Amsterdam de inventarisatielijst van 1928 als basis. Overigens is 1950 niet zo'n geluk kig jaar. De Eilandskerk wordt gesloopt, on danks enkele bezwaren van de oudheidkun dige verenigingen. Wat een signaal had moe ten zijn voor de toekomst van de kerkgebou wen, werd als incident afgedaan. Dit zou nog enkele malen meer gebeuren. Op 10 januari 1952 richtten Heemschut, het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap, Hendrick de Keyser en Amstelodamum een gezamenlijk schrijven aan B W. Het is de moeite waard om enige citaten uit deze brief te vermelden, ze klinken zeer modern. 'Het systeem van de monumentenzorg te Amsterdam is gebaseerd op het enkele pand, opgenomen op een lijst. Een dergelijke me thode is hier onbevredigend. Het Amster damse stadsbeeld, dat niet alleen het schoon ste en rijkste stadsbeeld van Nederland is, doch tevens één van de allerschoonste ter wereld, ontleent zijn schoonheid niet aan het, in verhouding tot de overige panden, geringe aantal kunsthistorisch belangrijke panden, welke op de monumentenlijst voor komen. De schoonheid van het stadsbeeld wordt bepaald door het geheel van alle ge vels en panden, door hun kleur, hun eigen verhoudingen en hun samenspel in de straat- wand en grachtenbeeld, tenslotte door de straat- en grachtprofielen, hun bestrating en beplanting. Het beschermen van de merk waardige panden alleen kan slechts tengevol ge hebben, dat het stadsbeeld op den duur wordt 'uitgehold' en ondermijnd'. In dit schrijven werd nogmaals aangedron gen op een speciale monumentendienst die geheel onanfhankelijk van de bestaande ge meentelijke diensten zou moeten opereren. URGENTIE Op 10 juni 1952 werd een lijst aan het Rijk aangeboden van 62 percelen, waarvan de restauratie zeer urgent was. Deze lijst was opgemaakt door de oudheidkundige vereni gingen in samenwerking met de Gemeente. Als er niet spoedig iets zou worden onderno men, dan zouden deze panden verloren zijn. Het totale herstel kostte 2.575.000,-waar van 1.980.000,- subsidiabel was. Naast het bovengenoemde bedrag werden ook nog als grote objecten opgegeven de Oude Kerk 5.000.000,-), de Nieuwe Kerk 3.000.000,-) en de synagogen. Het is interessant, dat de laatste twee panden van deze 'bouwvallenlijst', Singel 157- 159,vorig jaar (1983) gerestaureerd zijn op geleverd door Stadsherstel N.V. Op 15 november 1952 werd in Den Haag de 23ste Monumentendag gehouden. Daar werd bezorgdheid uitgesproken over de Oude Kerk die vanwege de veiligheid was geslo ten. (Na enige voorzieningen met kunst en vliegwerk weer geopend). Tevens werd voorgesteld om urgentielijsten samen te stellen van panden die het hardste aan restauratie toe waren en zelfs super ur gentielijsten. Ook een vóórfinanciering werd voorgesteld. Er werd medegedeeld dat het departement met de Gemeente Amsterdam onderhandelde om het vraagstuk, van de Ou de Stad op te lossen. 'De Oude Stad is in haar geheel wellicht het belangrijkste Nederlandse Monument en ze ker het meest'uitzonderlijke. Er zijn slechts een paar steden ter wereld die een zo grote en zo prachtige oude stad bezitten'. Een zin handelend over de Rijkscommissie voor de Monumentenbeschrijving uit het verslag van deze dag is eveneens zeer eigen tijds: 'Zij wil aan de monumenten niet meer laten doen, dan strikt nodig is, omdat zij voorziet, dat anders komende generaties dit ingrijpen zullen betreuren. Deze voorzichtig heid past ook goed bij haar financiële zorgen'. KENTERING Het jaar 1953 zou een belangrijk jaar wor den. Op 30 januari werd aan het Gemeente bestuur een gezamenlijk bezwaarschrift overhandigd van de oudheidkundige vereni gingen tegen de in 1952 openbaar gemaakte wederopbouwplannen van de Nieuwmarkt. Deze plannen waren daarom zo gevaarlijk, daar zij getuigden van onbegrip voor de ste delijke structuur van de stad die toch de basis van haar schoonheid was. City vorming stond hoog in het vaandel. Daarnaast waren er de geplande doorbraak van de Weesperstraat en de verbreding van de Berenstraat en de daar op aansluitende binnenstadsstraatjes uitko mend op de Elandsgracht. Er stoyid veel op het spel. Nog jaren later toen het verbre dingsplan in principe door iedereen werd verworpen, werden nog panden gesloopt als gevolg van het feit dat het nog steeds gel dend was. In 1953 stelt de Gemeenteraad 1.000.000,- beschikbaar voor restauratie van monumenten te verdelen als volgt: voor 1953: 250.000,-; 1954: 350.000,- en voor 1955: 400.000,-. Verder per jaar 350.000,-. Dit gebeurde uit eigen midde len, daar de zogenaamde verfijningsregeling voor monumenten (op grond waarvan het Rijk de door de gemeente gemaakte kosten restitueert) nog niet bestond. Het Rijk zou een evengroot bedrag beschikbaar stellen. Op 16 mei werd door de Gemeente en het Rijk volgens dit plan beslist om een 'Stich ting Restauratie Monumenten' op te richten. Volgens dit plan zouden Rijk en Gemeente samen gaan subsidiëren, en wel ieder even veel. De Provincie zou volgen met een nog nader vast te stellen deel. Het bestuur van deze stichting zou bestaan uit vertegenwoor digers van Rijk, Gemeente (ieder 2) en Pro vincie (1). De Minister zou in deze opzet de bevoegdheid voor goedkeuring overdragen

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1984 | | pagina 10